woensdag, juni 27, 2018

Met de bende in de bergen. Col d' Urine en zijn bergflora.

Er bestaan bergen met vreemde namen. Col d’Urine bijvoorbeeld. Wat moet iemand zich daarbij voorstellen? Op een zeer zonnige woensdag eind juni proberen we daar een antwoord op te vinden. De tocht begint op de parking net voor het dorpje Le Roux in de Queyras waar we langs het kerkhofje de GR 58 oppikken. Een héél bloemig pad met wondklaver Anthyllis vulneraria, esparcette Onobrychis viciifolia, ratelaar Rhinanthus, een wemeling van kleuren.
Het gras verandert echter vrij snel in steengruis waarin we langzaam naar beneden schuiven tot aan het water. Nu nog even de rivier oversteken en de beklimming kan beginnen.

Bosflora

De col d’Urine is nog ver zodat de snelheid waarmee de hoogtemeters elkaar opvolgen nogal meevalt. Toch zitten er wat steilere en venijnige stukjes bij. Nu en dan moet er een tandje bij gestoken worden. Een koekoek Cuculus canorus meldt zijn aanwezigheid en roept zijn naam. We bereiken het bos waar de typische bosplanten zeer weelderig bloeien. De soorten wisselen elkaar af, alsof ze afgesproken hebben dat ze zich elk op hun eigen veldje nestelen. De zwarte rapunzel Phyteuma nigrum bijt de spits af en daarna volgen bosooievaarsbek Geranium sylvaticum en boterbloemen Ranunculus spec., een prachtig bloeiende zuurbes Berberis vulgaris en aan de overkant de berendruif Arctostaphylos uva- ursi. Hier duiken de eerste alpenroosjes Rhododendron ferrugineum op en de Europese trollius Trollius europaeus, een ranonkelachtige die best te vergelijken is met een uit de kluiten gewassen gesloten boterbloem.

Tijdens het stijgen, kruisen we verschillende beekjes. Op die vochtiger plaatsen staat het knikkend nagelkruid Geum rivale te bengelen. Ook de rondbladige steenbreek Saxifraga rotundifolia staat graag wat vochtig. Er is opvallend veel vrouwenmantel Alchemilla mollis, zelfs op het pad, maar ook leverbloempje Hepatica nobilis, boshengel Melampyrum sylvaticum, meesterwortel Peucedanum ostruthium, alpenvlas Linum perenne ssp. alpinum en alpenzenegroen Ajuga pyramidalis laten zich zien. Het einde van het bos is nog niet in zicht maar de vanilleorchis Nigritella en de fel blauwe voorjaarsgentiaantjes of lentegentiaantjes Gentiana verna vertellen ons dat we straks toch het bos achter ons zullen laten.

De boomgrens voorbij
Voorbij de boomgrens verwelkomen de Pyrenese ranonkel of Pyrenese boterbloem Ranunculus pyrenaeus (jawel, in de Alpen) en de voorjaarszonnebloemen Doronicum ons in de alpenweide. Ook de alpenmarmotten Marmota marmota hebben ons opgemerkt en slaan luid alarm. Was het al heel warm in het bos, dan valt de zon ons hier wel letterlijk op het hoofd. We wandelen verder, vrij vlak, over tapijten van bergnagelkruid geum montanum waar af en toe een kratzdistel Cirsium spinosissimum tussen staat.

Rhodiola rosea
Het pad blijft lang vlak waardoor het vermoeden rijst dat de echte klim net voor de col zal starten en wel eens zeer intens zou kunnen zijn. We rekenen even en komen tot de conclusie dat de col nog net haalbaar is voor de middag. Enkele meters verder wordt deze berekening al van tafel geveegd. De vondst van rozenwortel Rhodiola rosea doet namelijk menig herboristenhart wat sneller slaan en we nemen dus de tijd om de plant uitvoerig te bewonderen en te fotograferen. Konden we nu maar de heerlijke rozengeur van de wortels opsnuiven …

De col wacht
De col wacht, de weide wordt langzaam rotsachtig, nog snel eens ruiken aan de laatste vanilleorchis Nigritella. Steeds minder planten vergezellen ons bij de laatste klim naar de col. En klimmen is het wel, met de wind op kop over stenige paden en rotsblokken. Net voor de col steken we nog een eenzaam sneeuwveldje over. Op de col ruikt het gelukkig helemaal niet naar urine maar we ruiken wel de mist die opsteekt … Italiaanse mist want de col d’Urine, die 2525 meter hoog is, bevindt zich pal op de grens tussen Frankrijk en Italië. Dat vertelt ons de grenspaal uit 1823. De zon is niet langer van de partij en er staat een felle wind maar de middagpauze werd al te lang uitgesteld. Na zo’n stevige klim is een picknick meer dan welkom. We eten met zicht op de Tête de Pelvas, een berg die nog een
paar honderd meter boven de col uitsteekt en waar de rotsblokken zo lijken afgedonderd.

Afdalen Col d' Urine
Martagonlelie
Het is fris. We blijven niet langer dan nodig boven, het verlangen naar wat warmte en zon is groot. De gletsjerranonkel Ranuculus glacialis en enkele ‘kwastjes’ Soldanella alpina zwaaien ons uit. Afdalen gaat snel en gemakkelijk. De ruigte van het hooggebergte maakt plaats voor de groene alpenweide. We wanen ons weer in een postkaartjesdecor met de staalblauwe hemel, roze bergflanken van de bloeiende alpenroosjes Rhododendron ferrugineum en hier en daar nog een restje sneeuw. Bij een beekje trekt wat veenpluis Eriophorum angustifolium onze aandacht. Lager is het weer warm, zo warm dat de geur van de wilde bloemen echt opvalt. Onze zintuigen worden verwend.

De bosooievaarsbekken Geranium sylvaticum zijn de voorlopers van het bosbiotoop dat we opnieuw bereiken. Hier staan nog wat planten die deze morgen niet op ons traject te zien waren en ons lijstje nu aanvullen. Tweebloemig viooltje Viola biflora, uitgebloeide gulden sleutelbloemen Primula veris, vogelmelk Ornithogalum, bolrapunzels Phyteuma orbiculare en zonneroosjes Helianthemum. De wilde akelei Aquilegia vulgaris komt voor in een schakering van blauw tot donkerpaars. De martogonlelie Lilium martagon staat nog in knop, bij de berganemoon daarentegen zijn den(lang)harige zaadpluizen al te zien. Ook het berglazerkruid Laserpitium siler is met zijn witte schermbloemen opvallend aanwezig. De grijsgroene gevederde bladeren ruiken naar een mengeling van selder Apium graveolens en venkel Foeniculum vulgare. De zaden bevatten een etherische olie waarvan de werking gelijkaardig zou zijn als die van de venkel Foeniculum vulgare.

Eenmaal uit het bos, komen we weer op het GR-pad. De esparcette Onobrychis viciifolia en de ratelaars Rhinanthus staan er in volle zon nog even enthousiast bij als deze morgen. Niets op deze tocht leerde ons iets bij waarom die col nu col d’Urine heet. Maar door al dat moois onderweg vragen we ons dit al lang niet meer af.

Met dank aan Hilde.

Geen opmerkingen: