donderdag, juli 21, 2016

Elzen

Fearn, de els, is een waterboom bij uitstek. Niet verwonderlijk dus dat deze boom in onze Bretoense tuin langs de Aulnerivier veel voorkomt.  De zaden van de els drijven in hun harde houten bolsters naar nieuwe oevers. Elzen kunnen zowat twintig meter hoog worden. Ze groeien net als populieren en wilgen als een brede struik met een omvangrijk wortelpakket, een aanpassing aan overstromingsschade. De els vormt bloemen en zaden in katjes. De knoppen groeien in spiralen. Daarom staat deze boom voor nieuwe levenskracht. Dit komt ook naar voren in Homerus' Odyssee, waarin de els samen met de populier en de cipres wederopstandingsbomen zijn. Men geloofde dat een magische fluit van elzenhout de noordenwind oproept en dat men met wichelroeden van elzenhout regen kon maken.

Het olierijke hout van de els verrot niet en kan onder water duizenden jaren meegaan. Elzenhout wordt dan ook gebruikt voor pompen, sluizen, heipalen en andere constructies onder water. Keltische fundamenten van huizen van voor de jaartelling, die in Zwitserse meren zijn gevonden, zijn ook van elzenhout. Het houdt ook huizen overeind tijdens winteroverstromingen. De Rialtobrug in Venetië, veel kathedralen en andere gebouwen in moerassige gebieden zoals ook Amsterdam en Rotterdam, zijn op funderingen van elzenhout gebouwd. Omdat de els uitstekend tegen water bestendig is zegt men dat deze boom 'inwendig vuur' heeft. In de oudheid en middeleeuwen werd van de bast van de els een rode verfstof gemaakt (de kleur van bloed, energie, vuur en kracht) waarmee het gezicht van de heilige koning ritueel rood werd gekleurd.

De knoppen van Alnus glutinosa bevorderen de doorbloeding van de haarvaten en werken net als de wilde kastanje ontstekingsremmend. Goede resultaten bij behandeling van chronische verkoudheden van onduidelijke oorsprong en allergische neusverkoudheid. Gecombineerd met Ribes nigrum werkt het tegen allergische astma. Veel gebruikt na hersenbloedingen om de kwalijke effecten daarvan op te heffen. Ook aangewezen bij: Chronische- en allergische verkoudheden. Bronchitis. Blaas- en nierontstekingen. Aderontstekingen en urticaria

Pharmacogn Rev. 2011 Jul;5(10):174-83. Bioactive constituents and medicinal importance of genus Alnus. Sati SC1, Sati N, Sati OP.
The genus Alnus has been reviewed for its chemical constituents and biological activities i ncluding traditional importance of some common species. The plants of this genus contain terpenoids, flavonoids, diarylheptanoids, phenols, steroids, and tannins. Diarylheptanoids are the dominant constituents within the genus Alnus, few of them exhibited antioxidant effects and inhibitory activity against nuclear factor kappaB activation, nitric oxide and tumor necrosis factor-α production, human umbilical vein endothelial cells, farnesyl protein transferase, cell-mediated low-density lipoprotein oxidation, HIF-1 in AGS cells, and the HIV-1-induced cytopathic effect in MT-4 cells. Some ellagitannines showed hepatoprotective activity even in a dose of 1 mg/kg which is ten-fold smaller compared with the dose of traditional flavonoid-based drugs. The members of genus Alnus are well known for their traditional uses in the treatment of various diseases like cancer, hepatitis, inflammation of uterus, uterine cancer, rheumatism, dysentery, stomachache, diarrhea, fever, etc.

woensdag, juli 13, 2016

Agrimonie

Gewone agrimonie, Agrimonia eupatoria bloeit in onze Bretoense tuin.  Dit ranke, stevige kruid met zijn gele bloemetjes groeit graag op lemige, zonbeschenen bodems. Hij heeft een dikke, kruipende,bruinrode wortelstok. Zijn geheim wapen om zich te verspreiden zijn de schijnvruchtjes met weerhaakjes, die vastklitten in de vacht van dieren en in het haar van de tuinman. 

De officiële, botanische naam is afgeleid van Griekse "argemonei", argemon, witte vlek op het hoornvlies, dit is nu de naam van een papaversoort, waarvan  het  witte  melksap  volgens de  signatuurleer werkzaam  zou  zijn tegen  oogkwalen.  Het plantengeslacht Agrimonie kreeg mogelijk die naam wegens de verwantschap met die Papaver argemone. Eveneens volgens de signatuurleer zouden de gele bloemen aangewezen zijn bij leverkwalen en geelzucht, vandaar de oudere naam leverkruid. Natuurlijk zijn er ook altijd weer andere verklaringen voor een naam, het zou ook afkomstig kunnen zijn van Griekse ‘agros’, veld, akker en ‘monias’,  alleen levend, wat verwijst naar zijn solitaire voorkomen. Of mogelijk ook afgeleid van het Griekse hepatorion, van de leverziekte hepatitis.

zaden van de agrimonie
In het oude Griekenland was het kruid toegewijd aan de godin Pallas Athena. De soortnaam eupatoria verwijst naar de Pontische koning en kruidenkenner Mithridates Eupator (132- 64 voor), die deze plant toepaste tegen leverziekten en vergiftigingen. Schijnvruchten zijn teruggevonden in sites van neolithische en bronstijd-nederzettingen. In oude literatuur werd Agrimonie lange tijd verward met IJzerhard, Verbena officinalis.  In de 18e eeuw werd hij Lappula hepatica genoemd, leverklis omwille van de vruchtjes die in de vacht van dieren blijven klitten

Andere namen: Omgekeerde klissen, Verkeerde klissen (omwille van de hangende vruchtjes), Aggermone, Havermonie, Drakenbloed, Edelleverkruid.
Frans: Aigremoine à feuilles d'aunées; bois aux sept vertus, eupatoire à feuilles d'aunée, herbe à choléra, Herbe de Saint Guillaume, Thé des bois, Toute-bonne, Francormier, Philanthropos
Duits: Odermennig
Engels: Agrimony; Striata: striate agrimony, roadside agrimony, woodland grooveburr

Mythologie 
Aan het kruid werd anti-diabolische krachten toegeschreven, het zou in staat zijn om boze geesten en ander gespuis te verdrijven. Uitgegraven op Goede Vrijdag, zou het ideaal zijn om de "gunst van vrouwen" te verwerven. De kracht van de Agrimonie als rustgevend middel blijkt uit een oud Engels medisch manuscript: If it be leyd under mann's heed, he shal sleepyn as he were deed; he shal never drede ne wakyn till f ro under his heed it be takyn. 
Het kruid word ook gebruikt in de Bachbloesemtherapie ‘om bij alle beproevingen en moeilijkheden die u tegenkomt uw innerlijke kalmte te bewaren’

In het verleden werd het zeer veel toegepast, nu wordt het nog weinig gebruikt, al is het zeker geschikt als looistofplant voor de keel en de neusholte en als bitterstofplant voor de lever en de spijsvertering.

Kwon HY, Kim HJ, Chang EJ, Kim MB, Yoon SK, Song EY, Yoon DY, Lee YH, Choi IS, Choi YK »«    (2005)  Inhibition of hepatitis B virus by an aqueous extract of Agrimonia eupatoria L.  Phytother Res (PubMed: 16041735)

woensdag, juli 06, 2016

Verborgen vrouwenschoentjes

Tijdens onze kruidenstage in de Franse Drômestreek wandelen we ook weer bij de abdij van Valcroissant in de flanken van de Glandasse. Voor één keer maken we een stevige wandeling maar wel een wandeling met een uitzonderlijke plantengroei. Zo vinden we in de schemering van de grillige palmboompjes de magische wolfskers Atropa belladonna  en op een vooruitgeschoven rotspunt in de blakende zon de tropisch aandoende witte affodil in het gezelschap van Droomse tijm met geraniol en veel wollige Teucrium polium. Maar ik kom hier meestal, maar dan wel in Mei, voor een bijzondere orchidee, het vrouwenschoentje. Nu is alleen het blad nog een beetje zichtbaar.

Vrouwenschoentjes in Mei
Als je voor de eerste keer vrouwenschoentjes in bloei ziet staan, geloof je je ogen niet. De geel met bruinrode bloemen van meer dan tien cm groot op stengels van soms bijna een meter, zijn van een weergaloze schoonheid. Maar de meeste bergwandelaars hebben hem waarschijnlijk nooit  gezien. Het is dan ook een zeldzame orchidee. Bovendien is het, zoals zoveel orchideeën, een vroege bloeier. De plant bloeit in mei, wanneer de meeste bergwandelaars nog niet onderweg zijn. Als ze uitgebloeid zijn, vind je ze nauwelijks meer terug.
Hun optimale groeiplaats is aan de rand van bossen of open plekken in het bos. Vooral open plekken in beukenbossen zijn favoriet. Je zult de plant nooit in de volle zon of op droge plaatsen vinden, maar ook echt natte plaatsen worden gemeden. Vrouwenschoentjes geven de voorkeur aan een kalkbodem. In de bergen vind je ze vooral tussen 1100 en 2200 meter. De plant groeit in symbiose met een schimmel in de grond. De schimmels bevinden zich rondom de fijne haarworteltjes waarmee voedsel vanuit de bodem wordt opgenomen. Ze zorgen er voor dat de plant gemakkelijker voedingsstoffen tot zich kan nemen. Als de schimmels ontbreken,  kan de plant niet tot ontwikkeling komen.

De bestuiving door insecten gebeurt bij vrouwenschoentjes op een aparte manier. Het zijn vooral hommels en bijen die dat doen. De rand van het schoentje is heel glad door een waslaagje. Insecten die daarop terecht komen, vallen in de holte van de bloem. Die heeft hier en daar doorzichtige stukken waardoor licht naar binnen valt. De enig zichtbare uitgang is langs de meeldraden met hun stuifmeel. Een insect dat zich hierlangs naar buiten wurmt, krijgt een toefje stuifmeel op zijn rug, dat bij een volgend bezoek aan een andere plant op de stamper terecht komt. Soms vinden insecten de weg naar buiten niet meer en blijven, helaas, dood in de bloem achter.
De beste groeiplaatsen liggen niet in de centrale Alpen die immers uit kristallijn gesteente bestaan, maar in de Kalkalpen in het noorden en het zuiden zoals de Dolomieten , de Jura en de Verçors.  Ik vind ze dus in het Zuiden van de Verçors in de flanken van de Glandasse.

Dus bij deze een verhaal over een plantje dat nu nauwelijks zichtbaar is. Toch geniet ik van het weten dat ze er zijn.

zaterdag, juli 02, 2016

Laserkruid

Zowel in de Alpen als in de Drôme vinden we een bijzondere schermbloemige, waarvan de zaden nu ook gedistilleerd worden. Deze Laserpitium siler of te wel laserkruid is een vertrouwde plant voor mij. In de droge, stenige hellingen van de Franse Drôme kom ik hem al jaren tegen. En nu hij ook als geneeskrachtige plant herontdekt is kan ik hem als herborist natuurlijk nog meer waarderen. De plant lijkt, oppervlakkig bekeken, wel wat op venkel en ook medicinaal heeft hij mogelijk dezelfde eigenschappen o.a gasverdrijvend en spijsverteringbevorderend, verder wordt de etherische olie vooral voor de huid gebruikt. Mogelijk verjongend, tegen rimpels dus.  Tijdens onze kruidenstage in Bellegarde heb ik van de zaden een tinctuur gemaakt. Benieuwd wat dat zal geven.

Dodoens noemt het Laserkruid ook Seseli. Hij schrijft: Dat ierste geslacht heet in Griecx Seseli Massaleoticon. In Latijn Seseli Massiliense/ van sommighen Spagnon ende Platycyminon, id est Latum cuminum/ dat es breede Comijn. In die Apoteke als Jacobus de Manlys scrijft Siler montanum. In Hoochduytsch van sommighen Waldt kymmel.
Tweede gheslacht wordt gheheeten in Griecx ende Latijn Seseli AEthiopicum/ ende van den Egiptenaeres Cyonophrice.
Tsaet ende die wortelen van Seseli sijn werm ende drooge tot in den tweeden graedt/ ende subtijl van substantien.

  • Tsaet van Seseli met wijn ghedroncken sterckt ende verwermt die maghe/ het doet die spijse verteeren/ het versuet dat crimpsel ende weedom in den buyck/ het gheneest die coude huyverachtighe cortsen/ ende es seer goet tot die corticheyt van den adem ende langduerende verouderden hooft. In somma tes seer goet tot alle inwendighe leden.
  • Tselve saet doet oock die urine lossen ende es goet tseghen die droppelpisse ende coupisse/ het verweckt die natuerlijcke cranckheyt der vrouwen/ iaecht af die doode vruchten ende doet die moeder die opclimt sincken ende in haer plaetse keeren.
  • Tsaet van Seseli es oock goet ghebruyckt den ghenen die met eenige vallende sieccte besmet sijn.
  • Die reysende man die saet van Seseli met peper ende wijn drinckt en sal gheen coude over wech crijghen.
  • Tsaet van Seseli es oock goet den gheyten ende andere viervoetighe ghedierten te drincken ghegheven/ om lichtelijck haer ionghen te worpen. Tselve werck doen oock die bladeren alsmense den vee teten gheeft.

En dus, volgens Dodonaeus, blijkbaar ook goed voor mij, de reizende man 'die saet van Seseli met peper ende wijn drinckt en sal gheen coude over wech crijghen'.

Wat wetenschappelijk onderzoek Laserpitium species
Antimicrobial properties of extracts of underground parts of three Laserpitium L. (Apiaceae) species, namely Laserpitium latifolium L., Laserpitium zernyi Hayek and Laserpitium ochridanum Micevski, were investigated. The investigated species are widely used as functional foods, as spices and for preparations in traditional medicine for treating complaints connected with infection and inflammation.
Furthermore, antimicrobial and antibiofilm effects of laserpitine, the most abundant compound in the chloroform extract of L. latifolium, and guaianolide sesquiterpene lactones, such as, isomontanolide, montanolide and tarolide, principal components of the extracts of L. zernyi and L. ochridanum were assessed. The antimicrobial activity was tested using the microdilution method against five pathogenic bacteria and five fungi, as well as in the microplate biofilm assay on two Candida clinical isolates (C. albicans and C. krusei).
Among the extracts, L. latifolium showed the most prominent activity. Isolated metabolites exerted higher effects against fungal than against bacterial strains, isomontanolide being the most active. Interestingly, all constituents showed higher potential on inhibition of biofilm formation than fluconazole, a reference compound. Tested metabolites may be good novel agents with high antifungal and antibacterial potential that might find practical applications in food industry as food preservatives in order to retard the growth of food spoiling microbes, but only after detailed safety assessments.