dinsdag, februari 27, 2018

Winterse klimop

Zelfs in de ijzige koude van dit wintermoment blijft de klimop stoïcijns groen. Klimop in deze tijd een ordinaire,woekerende grondbedekker, was ooit een plant met spirituele betekenis. Hoe kunnen planten door de eeuwen heen zo een totaal verschillende waarde krijgen?

In de Oudheid was de klimop toegewijd aan de goden Donar en aan Bacchus. Beide goden hanteerden de bliksem als bewijs van manlijke kracht. Bacchus draagt een klimoprank om zijn staf en om zijn hoofd. Bij de Litouwers heet de klimop Perkunas naar de dondergod Pehrkon. Ook Alexander de Grote kroonde zichzelf met klimop bij de terugkeer van zijn tocht naar Indië. Trouwens veel meer goden en andere mannetjesputters lijken klimop wel als symbool voor macht en kracht beschouwd te hebben.

Volgens de mythologie zou de klimop dan ook goddelijke vermogens geven, in de eerste plaats die van helderziendheid en profetie. Wie een krans van klimop droeg, kon de heksen herkennen, zegt het middeleeuws volksgeloof. Het is ook merkwaardig, dat de klimop bij de liederlijke god Bacchus vaak voorkomt in gezelschap van de wijnstok en bij alle gelegenheden waar wijn gedronken wordt. Boven de herbergdeur hing in vroeger tijden een klimoprank of een eikentak. Men beweerde dat klimop de drinker tegen dronkenschap beschermde, zij maakte de wijn onschuldig. Zou klimop het kruid tegen een kater kunnen zijn? Toch maar niet proberen, klimopthee kan omwille van zijn zeepstoffen zeer irriterend zijn.

Meer over klimop. https://kunst-en-cultuur.infonu.nl/mythologie/64288-klimop-de-mythische-klimmer.html en https://sites.google.com/site/kruidwis/planten-van-a-tot-z/hedera-helix-klimop-1


woensdag, februari 07, 2018

Lezen over wandelen.

Frédéric Gros doceert filosofie aan de universiteit van Parijs en is de auteur van ‘Wandelen. Een filosofische gids’ (‘Marcher. Une philosophie’). 

Voor Frédéric Gros is wandelen alvast geen sport. Wandelen is het tegendeel van prestatiegericht lopen. Wandelen koestert traagheid en eentonigheid, het zoekt de eenzaamheid op, bevordert de dialoog tussen lichaam en ziel, en confronteert ons met onze eigen nietigheid en met de eeuwigheid van het landschap. Het is een daad van vrijheid, meer zelfs, van rebellie. Fréderic Gros lijkt gefascineerd door wandelaars die afstand doen van bijna alles en dat tot het extreme doordrijven, zoals de lung gompo, de boeddhistische monnik die in trance door het landschap scheurt. Hier zijn we natuurlijk ver uit de buurt van de zondagswandelaar die ter ontspanning een uurtje of twee de benen strekt.

Frédéric Gros wisselt beschouwingen over aspecten van het wandelen af met korte biografieën van beroemde wandelaars. Zo is er de bergwandelaar Friedrich Nietzsche, die een vrij uitzicht nodig had om te kunnen denken. Bij Rimbaud was er sprake van woede en vluchtgedrag. Op zijn doodsbericht stond toepasselijk
“Geboren in Charleville, overleden op doorreis in Marseille’". Jean-Jacques Rousseau wandelde om de eerste mens in zichzelf te vinden, op de vlucht als hij was voor agressieve vijandigheid en babbelzieke broederschap. Voor de Amerikaan David Thoreau, een groot wandelaar in een land waar zich te voet verplaatsen uiterst verdacht is geworden, kent het wandelen slechts één richting: het Wilde Westen. Immanuel Kant zocht in de dagelijkse wandeling de rustgevende regelmaat, Gérard de Nerval de melancholie, en voor Ghandi was een protestwandeling een uiting van geweldloos verzet, verbonden met een ideaal van onthechting, mystiek en vrijheid. Wandelen verbindt tegengestelde types als de ongebonden Griekse cynische filosoof en de gelovige Middeleeuwse pelgrim. Maar altijd is er het idee van bevrijding uit het maatschappelijke keurslijf, de gevangenis van het bewustzijn en het lichamelijke immobilisme. Wandelen maakt nederig, confronteert ons met onze zwaartekracht en verzoent lichaam en ziel in een rustgevend ritme.

Frédéric Gros is een filosoof en een Fransman. Zijn voorbeelden zijn ruim gekozen maar overwegend Frans, al vindt hij de romantische dichter Wordsworth de eerste moderne wandelaar. Zijn taal is bij momenten bewogen en stimulerend, maar soms wat geëxalteerd. Het beeld van de wandelaar op zoek naar “een oeroude levensstroom” hoort wellicht bij een vermoeide Parijse professor die netwerkend op recepties de bevrijding van maatschappelijke dwang en ‘identiteit’ ophemelt. En soms wordt hij zéér opgewonden: “Zo zijn we een dier op twee poten dat voortgaat, niet meer dan zuivere kracht tussen de hoge bomen, niet meer dan een kreet. En je slaakt vaak een kreet onder het wandelen om blijk te geven van je herwonnen dierlijke bestaan.” Slaakt u ook vaak kreten als u wandelt? Ik in elk geval wel. Al zijn het ook wel eens inwendige kreten.