Grote klis / Arctium lappa |
Ver wandelen doe ik nu niet, al ben ik hier vlakbij het bijzondere natuurreservaat van Furfooz. Dat zal voor een andere keer zijn, tijd zat op dit moment, tenminste als we in leven blijven.
Grote klis / Arctium lappa |
Echte kamille
In kamille - wetenschappelijke namen: Matricaria chamomilla of Matricaria recutita - zitten onder meer terpenoiden zoals alpha-bisabolol, maar ook apigenin-analogen en azulenes. Die mix van stoffen heeft een rustgevende werking, waardoor je beter kunt slapen als je voordat je naar bed gaat een kopje kamillethee drinkt. Bovendien gaan mensen die kamillethee drinken een beetje minder tobben en piekeren, [J Clin Psychopharmacol. 2009 Aug;29(4):378-82.] en verzacht kamille depressies. [Altern Ther Health Med. 2012 Sep-Oct;18(5):44-9.] Tegelijkertijd hebben de bestanddelen van kamille volgens cel- en dierstudies ook een positief effect op de gezondheid. Alpha-bisabolol en de apigenin-analogen in kamille remmen bijvoorbeeld kankercellen. [Biochem Biophys Res Commun. 2004 Mar 12;315(3):589-94.] [Mol Cell Pharmacol. 2009 Jan 1;1(3):138.]In een overzichtsstudie noemde de voedingswetenschapper Janmejai Srivastava kamille "a herbal medicine of the past with bright future". [Mol Med Rep. 2010 Nov 1;3(6):895-901.] In zijn onderzoek analyseerde Bret Howrey de gegevens van 1677 Mexicaanse 65-plussers, die allemaal woonden in Zuidelijke staten van de VS. Van hen dronk 14 procent wel eens kamillethee. De gegevens waren verzameld in de periode 2000-2007.
De sterftekans van de Mexicanen die kamillethee dronken was 29 procent lager dan die van de groep als geheel, ontdekte Howry. Onder de vrouwen verminderde het drinken van kamillethee de sterftekans met 33 procent, onder de mannen was het effect van kamille niet statistisch significant. Dat zou wel eens kunnen komen omdat de mannen beduidend minder kamillethee dronken dan de vrouwen, vermoedt Howrey.
Conclusie
"Chamomile use among Mexican Americans was associated with a reduction in all-cause mortality", concludeert Howrey. "The exact pathway for a reduction in mortality is unknown and represents an important area for future research. Studies with improved granularity in the measure of chamomile use in dosage and duration will lead to a better understanding of the role of chamomile in reduced mortality.
Bron: Gerontologist. 2015 Apr 29. pii: gnv051
Kruidje-roer-me-wel is een nieuw klein winkeltje op de Singel nr. 8 in Baarle-Nassau waar men terecht kan voor natuurlijke voeding. Hieronder wordt dan voeding verstaan waarin geen kleur, smaak en andere chemische stoffen zijn verwerkt.
Alle producten zijn bovendien biologisch-dynamisch verbouwd. De grondstoffen zijn afkomstig van planten die niet met allerlei chemische en giftige stoffen zijn groot gebracht. Ook in Baarle wordt de groep mensen die terug willen vallen naar een zo zuiver en eerlijk mogelijke voeding steeds groter.
Tot voor de opening van Kruidje-roer-me-wel was deze groep mensen steeds aangewezen op de reformwinkels van de omliggende steden. Dit nieuwe winkeltje voorziet in een behoefte waar men duidelijk heel blij mee is. De eerste dagen na de opening liep het kompleet storm.
Maurice en Emma Godefridi, twee Vlaamse jonge mensen die uit puur idealisme met dit winkeltje begonnen zijn, hadden hun handen vol om iedereen te helpen of te adviseren. Ook voor allerlei vragen op het gebied van de biologisch-dynamische tuinbouw, het kweken en gebruiken van tuinkruiden of het bereiden van allerlei vegetarische gerechten kan men er wel terecht. Naast deze voedingsmiddelen als granen, graanproducten, noten, zuurdeegbroden, zeezout, zilvervliesrijst, biologische schoonheidsproducten, eigen gebakken volkorenbrood etc. kan men in ditwinkeltje ook handgedraaide potterie van Jos de Swart vinden. Deze gebruiksvoorwerpen zijn voorzien van de prachtigste glazuren en zijneen bezichtiging alleen al dubbel en dwars waard. In dit eerlijke winkeltje is iedereen welkom en tot niets verplicht. Alle vragen over een verantwoorde voeding vinden hier een aandachtig gehoor.
In een onderzoek deden 32 patiënten met lichte tot matig ernstige psoriasis mee. Een mahoniecrème werd vergeleken met een calcipotriolcrème gedurende zes maanden. Calcipotriol is een verbinding die afgeleid is van vitamine D en remt de celdeling van de opperhuid, die bij psoriasis sterk verhoogd is. Van de patiënten vond 84% de behandeling met mahonie goed tot uitstekend. Wanneer het middel vergeleken werd met de standaardbehandeling (calcipotriol), gaf 63% van de patiënten aan dat de mahoniecrème net zo goed of zelfs beter werkte.
Wiesenauer M, Ludtke R. Mahonia aquifolium in patients with psoriasis vulgaris: an intraindividual study. Phytomedicine 1996;3(3):231-235. Augustin M, Andrees U, Grimme H, Schöpf en Simon J. Effects of Mahonia aquifolium ointment on the expression of adhesion, proliferation, and activation markers in the skin of patients with psoriasis. Forsch Komplementarmed 1999;6(Suppl. 2):19- 21. Gulliver WP, Donsky HJ. A report on three recent clinical trials using Mahonia aquifolium 10% topical cream and a review of the worldwide clinical experience with Mahonia aquifolium for the treatment of plaque psoriasis. Am J Ther 2005;12(5):398-406.
Peterselie (Petroselinum crispum), een tweejarige plant uit de schermbloemenfamilie (Apiaceae), is medicinaal en culinair in gebruik in de vorm van drie varianten:
De werkzame stoffen bevinden zich in de gehele plant, maar zijn het sterkst geconcentreerd in de vluchtige olie van de zaden. Naast apiol is myristicin een belangrijke stof in de vluchtige olie van de zaden van peterselie. Deze stof is vooral bekend als het psychoactieve bestanddeel (800-12.800 ppm) [2] in nootmuskaat (Myristica fragrans) als men aanzienlijke hoeveelheden van dit specerij oraal toedient. Opvallend is echter dat myristicin in de zaden van peterselie in nog grotere hoeveelheden te vinden is (14.785 – 19.800 ppm) [2]. De aanwezigheid van myristicin in peterselie is interessant vanwege de werking op het zenuwstelsel en de mogelijkheid van meer toepassingen met peterselie dan enkel de diuretische en carminatieve effecten. Ook zijn er individuele gevallen bekend waar sprake lijkt te zijn van een peterselieverslaving.
Myristicin is een fenylpropeen en is niet oplosbaar in water maar wel in alcoholen en vetten en kent naast de psychoactieve werking ook andere effecten op het zenuwstelsel. Het is bekend dat myristicin, als geïsoleerde stof, werkt als een monoamine-oxidaseremmer in muizen [3]. De werking lijkt niet zo sterk als die van veelgebruikte reguliere antidepressiva, maar voor milde stemmingsstoornissen zou het in theorie een positief effect kunnen hebben.
Spectaculaire rozetten van teunisbloem vond ik onlangs op een braakliggend stuk grond langs de Maas. De wortels zijn nu te oogsten om als groente te gebruiken. Toch laat ik ze staan, het is zonde om deze mooie rozetten weg te halen, daarbij is het ook zo dat niet alle exemplaren smakelijk zijn. omdat de wortels dikwijls te vezelig zijn. En ja, braakliggende gronden zijn nu ook niet de properste plaatsen ter wereld.
In de oudste Europese kruidenboeken vind je deze Amerikaanse plant natuurlijk niet terug. Alhoewel er enige verwarring kan ontstaan omdat Theoprastus de naam onothera al voor onze jaartelling gebruikte, hij had het waarschijnlijk over de verwante Wilgenroosjes. Hij schreef ‘Onothera, sive onear, hilaritatum efferens in vino’ of ‘een kruid goed in wijn om je opgewekt te maken’. Alsof wijn alleen dat al niet doet.
Bij verschillende indianenstammen in Amerika werd Teunisbloem vooral uitwendig gebruikt tegen kneuzingen, blauwe plekken en abcessen. Verder ook als kompres op aambeien. De Cherokees zouden de plant ook tegen vetzucht gebruikt hebben. Hadden zij dat nodig? Ook Porcher (1883) vermeldt de bovengrondse plant tegen huidkwalen en Dr. Griffith had in zijn praktijk goede resultaten bij ‘tetter’: eczeem, psoriasis en herpes.
Toch wel opvallend deze vroegere gebruiken, omdat ook het hedendaags gebruik, vooral dan de olie uit het zaad, weer opnieuw gebruikt wordt tegen eczeem. De zaden van Oenothera biennis bevatten veel gamma-linoleenzuur. GLA is een vetzuur dat in het lichaam omgezet wordt in een hormoon-achtige, ontstekingsremmende stof, prostaglandine E1 (PGE1). Deze olie is werkzaam bij de behandeling van allergieën en allergisch eczeem. Het zijn de enige indicaties die wetenschappelijk ook redelijk onderbouwd zijn. Verder zijn er aanwijzingen dat de olie, als aanvulling bij andere kruiden ook te gebruiken is in de overgang, bij mastalgie (pijn in de borsten) en reumatoïde artritis. Al wordt er commercieel wel wat overdreven met het opsommen van al die wonderbaarlijke werkingen van de teunisbloem.
Lees ook https://sites.google.com/site/kruidwis/planten-van-a-tot-z/oenothera-biennis-teunisbloem
Wat kunt u zelf doen. Belangrijk is dus om ervoor te zorgen dat de immuunreactie effectief is. Wat kunt u inzetten?
Antivirale stoffen uit de natuur
De snelle replicatie van het virus kan worden afgeremd met antivirale stoffen. Een veelbelovende antivirale stof is Astragalus membranaceus. Daarnaast kunnen breedspectrum antivirale middelen worden ingezet zoals Allium sativum (knoflook), Sambucus nigra en Cordyceps.
Vitaminen, mineralen en vetzuren voor een optimale immuunreactie
De inname van voldoende vitamine C is erg belangrijk. Een vitamine C-tekort kan leiden tot een inadequaat functionerend immuunsysteem. Ook zink is van groot belang in het reguleren van de immuunreactie. Daarnaast zijn voldoende vitamine D en de vetzuren EPA en DHA noodzakelijk voor op tijd uitzetten van de immuunreactie zodat deze geen onnodige schade aanricht. Voldoende inname van vette vis, schaal- en schelpdieren of algen en eventuele aanvulling met suppletie is aan te raden. Vitamine D maken we aan onder invloed van de blootstelling aan zonlicht op onze huid. In deze tijd van het jaar is het in Europa moeilijk om voldoende vitamine D via deze weg aan te maken.
Ook cortisol speelt een belangrijke rol in de immuunreactie en zorgt samen met vitamine D, EPA en DHA voor het op tijd beëindigen van de ontstekingsreactie. De lichaamseigen cortisolproductie en de gevoeligheid voor cortisol, en dus ook de werkzaamheid ervan, kunnen worden verbeterd via enkele eenvoudige leefstijltips:
Het Coronavirus houdt velen van ons bezig. We kunnen er preventief voor zorgen dat ons lichaam bestand is tegen een besmetting met dergelijk virus, zoals ook aan te raden is ter preventie van het griepvirus. Met behulp van een gezonde leefstijl, aangevuld met enkele stoffen uit de natuur die ons immuunsysteem een duwtje in de juiste richting geven, is ons lichaam beter bestand tegen virusinfecties, zoals het Coronavirus.
ReferentiesMaurice bij zijn rozenwortels |
De juiste dosering van een fytotherapeuticum is waarschijnlijk een van de meest controversiële aspecten van de hedendaagse westerse fytotherapie [1]. Het vaststellen van de juiste dosering vereist namelijk dat de eigenschappen van de verschillende werkzame stoffen van een fytotherapeuticum bekend zijn. Het probleem is echter dat voor de meeste fytotherapeutica nog niet bekend is wat precies de actieve inhoudsstoffen zijn, laat staan wat de werking hiervan is. Daarnaast wordt algemeen aangenomen dat de werkzaamheid van fytotherapeutica niet terug te voeren is op de werking van een enkel bestanddeel en berust op de synergetische werking van diverse inhoudsstoffen. Een exacte vergelijking van fytotherapeutische bereidingen op basis van de hoeveelheid (voor zover bekende) werkzame inhoudsstoffen is derhalve in het algemeen eigenlijk niet mogelijk.
Onder westerse fytotherapeuten en herbalisten worden verschillende doseringsbenaderingen gehanteerd, die van land tot land of zelfs binnen een land kunnen verschillen. Ten grondslag aan deze verschillen liggen de zeer uiteenlopende filosofieën over de therapeutische werking van medicinale plantaardige bereidingen. Aan de ene kant is er de moderne (reguliere) aanname dat het therapeutisch effect berust op een specifieke dosis van de farmacologisch actieve bestanddelen in de plant. Daarbij gaat de voorkeur uit naar gestandaardiseerde bereidingen waarvan de werkzaamheid wordt onderbouwd of is bewezen via reguliere klinische studies. Hiertoe behoren dan natuurlijk ook de als reguliere geneesmiddelen geregistreerde fytotherapeutica.Vanuit een heel andere benadering wordt gesteld dat een fytotherapeuticum –omdat het afkomstig is van een levend organisme– een zekere energie of levenskracht bevat. De kwaliteit van deze energie zou binnen deze benadering verantwoordelijk zijn voor het therapeutisch effect, waarbij de feitelijke hoeveelheid niet zo belangrijk is zolang het betreffende middel maar in enige mate aanwezig is. Daarbij wordt vaak verondersteld dat de actieve componenten als katalysatoren functioneren om de gezondheid te herstellen en dus niet noodzakelijkerwijs in grotere hoeveelheden behoeven te worden gebruikt. Deze lage-dosisbenadering moet niet worden verward met homeopathie. Een belangrijk verschil met homeopathie is dat de therapeutische indicaties niet worden afgeleid van het similia-principe maar grotendeels berusten op traditionele toepassingen. Het gaat bij de lage-dosisbenadering dan ook om de traditionele bereidingen. Dit zijn veelal extracten en tincturen, waarbij de (al dan niet bekende) werkzame stoffen in lage concentraties aanwezig zijn. Deze bereidingen worden in de literatuur ook wel aangeduid met de term low-dose of mite fytotherapeutica. Over een mogelijk werkingsmechanisme van deze traditionele bereidingen wordt in de literatuur van diverse hypothesen uitgegaan. Een veel gehanteerde hypothese is die van regulatie via secundaire werking.
Het principe van autoregulatie in de fytotherapie
Volgens het principe van autoregulatie via ‘secundaire werking’ van geneesmiddelen zoals geformuleerd door Wagner wordt er vanuit gegaan dat de laag gedoseerde fytotherapeutica geen directe farmacologische verandering afdwingen via een moleculaire interactie met receptoren maar wel op enigerlei wijze leiden tot een reactie via autogene regulatiesystemen in het lichaam [2]. De intensiteit van deze reactie is daarbij niet alleen afhankelijk van de intensiteit van de prikkel maar ook van het reactievermogen van het organisme. In tegenstelling hiermee brengen hoge doseringen van (zuivere) plantenstoffen een primaire, directe of organotrope werking tot stand. Die werking is sterk concentratie-afhankelijk, is in veel gevallen suppressief en onderdrukt autogene regulatiesystemen. Deze verklaring zou overeenstemmen met het gegeven dat fytotherapeutica bij een te hoge dosering en een te langdurige toepassing evenals bij synthetische middelen aanleiding kunnen geven tot bijwerkingen. Volgens deze hypothese zou de werking die een geneesmiddel tot stand brengt (directe of secundaire werking) afhangen van de gekozen dosering. De conclusie die hieruit kan worden getrokken is dat voor de werking van de meeste (traditionele) fytotherapeutica uitgegaan moet worden van de secundaire werking van deze middelen. Als uitzonderingen in dit verband zouden bijvoorbeeld de coffeïne bevattende stimulerende preparaten en de antrachinonen bevattende laxeermiddelen kunnen worden beschouwd. Toch is in de meeste gevallen een scherpe scheiding tussen de beide soorten werking niet mogelijk omdat het behoren tot een van beide therapieconcepten afhankelijk is van de specifieke dosis-werkingsrelatie van een geneesmiddel en de werking van fytotherapeutica per definitie afhankelijk is van meerdere inhoudsstoffen, die in verschillende, veelal onbekende, concentraties aanwezig zijn. De secundaire werking van laag gedoseerde fytotherapeutica wordt verondersteld tot stand te komen via een niet-specifiek mechanisme. Dat betekent dan dat geen directe farmacologische functiecorrecties plaatsvinden, maar modulatie of regulatie van organismen plaatsvindt via bepaalde zuiver fysiologische of immunologische of adaptatiereacties. De beïnvloeding van een ziekteproces vindt in deze benadering dan niet plaats door middel van een direct aangrijpen op een doelorgaan (ziek orgaan), maar indirect via beïnvloeding van regelsystemen. Dit zou het geval kunnen zijn bij fytotherapeutica die werken op immunologische en endocriene systemen, zoals immuunmodulatoren en adaptogenen. Dergelijke aspecifieke reacties zijn door zeer lage doseringen te bewerkstelligen. Daarmee zou verklaard kunnen worden hoe doseringen die op zich geen direct (klassiek farmacologisch) effect te zien geven toch een ziekteproces kunnen beïnvloeden. Deze voorstelling van een mogelijk werkingsmechanisme voor laag gedoseerde fytotherapeutica leidt tot de volgende conclusies:
De lage-dosis-therapie, die gebruikmaakt van traditionele fytotherapeutische bereidingen (onder andere maceraten en tincturen) kan aangeduid worden als een actieve regulatietherapie, die bij de ‘juiste’ dosering lichaamseigen systemen intact laat maar deze toch beïnvloedt. Het succes van een dergelijke therapie die het lichaamseigen zelfgenezend vermogen mobiliseert is afhankelijk van het vermogen van die systemen om nog te kunnen reageren. Toepassing daarvan is dan ook zinloos bij shock, coma, ernstige hartinsufficiëntie, ernstige infecties, chirurgisch noodzakelijke ingrepen, vergiftigingen, ernstige (reguliere) geneesmiddelbijwerkingen en dergelijke.
Hormesis in de fytotherapie
Het hormesisconcept was al bekend bij de oude Grieken [3]. Hippocrates stelde vast dat hoewel nieskruid (Helleborus-species) bij gebruik in hoge doseringen cholera-achtige diarree kon veroorzaken, het in lage doseringen ook succesvol kan worden gebruikt om cholera te behandelen. Daarnaast werd ook in die tijd al de tinctuur van Spaanse vlieg (Cantharis) –waarvan bekend was, dat deze in hogere dosering cystitis en hematurie veroorzaakte– gebruikt om cystitis te behandelen. Ook Paracelsus was op de hoogte van het fenomeen hormesis, wat blijkt uit zijn gebruik van nauwkeurig afgemeten lage doses van toxische verbindingen als arseen en kwik. Volgens Paracelsus was namelijk datgene wat een mens ziek maakt, indien in lage doses gegeven, ook hetgeen wat hem geneest. De herkomst van het hedendaagse hormesisfenomeen is toe te schrijven aan het werk van Hugo Schulz en Rudolph Arndt in de 80er jaren van de 19e eeuw, later bekend geworden als de Arndt-Schulz regel [3]. Daarin wordt gesteld dat van stoffen die in subletale dosering een remmende werking uitoefenen op biologische processen, mag worden verwacht dat diezelfde stoffen bij veel lagere doses een stimulerende werking hebben. De gedachte hierachter was afkomstig van het werk van Schulz uit 1888, waarin hij ontdekte dat veel chemische verbindingen in lage dosering de groei en ademhaling van gist stimuleerden. Deze waarnemingen werden bevestigd en uitgebreid naar andere stoffen die eenzelfde effect lieten zien. Later toonde Hueppe in 1896 aan dat bacteriën zich op dezelfde manier gedragen. Omdat geen verklaring voor dit fenomeen kon worden gevonden, en vanwege de veronderstelde overeenkomsten met homeopathie (zie kader), raakte dit langzamerhand in onbruik. Niettemin werden steeds nieuwe voorbeelden gepubliceerd en niet alleen in de toxicologische literatuur. Zo beschreven Southam en Ehrlich in 1943 het effect van een natuurlijk antibioticum in cederhout dat de groei van schimmels remde maar bij lagere doseringen een omgekeerd effect vertoonde. Zij stelden als eersten de term hormesis (of omkeereffect) voor om daarmee te omschrijven: ‘een stimulerend effect van subinhibitoire concentraties van een toxische verbinding op een organisme’ [6].
Uit talrijke publicaties die daarop volgden –met name ook in de laatste decennia– wordt steeds duidelijker dat hormesis een wijdverbreid fenomeen is dat niet alleen optreedt bij chemische verbindingen, maar ook wordt geconstateerd bij fysische prikkels als straling, hitte en koude. Een bekend voorbeeld is de zogenaamde photo repair, een in alle levende organismen optredend herstelproces na beschadiging door UV-straling. Als men celweefsels die door hoge doseringen ioniserende UV-straling genetisch zwaar beschadigd zijn met een geringe dosis van dezelfde straling na bestraalt, herstelt het beschadigde weefsel zich binnen enkele uren praktisch volledig. Zonder deze nabehandeling treedt de zogenaamde dark repair op met een belangrijk geringere mate van herstel [7]. Al de bovenstaande onderzoeksresultaten lijken een onderbouwing te vormen voor de oorspronkelijke aanname die besloten ligt in de Arndt-Schulz-regel dat hormesis een fenomeen is dat klaarblijkelijk in verschillende organismen op dezelfde wijze plaatsvindt als reactie op blootstelling aan (lage doseringen van) verschillende soorten van potentieel toxische agentia.
Resultaten verkregen bij immunologisch onderzoek van plantenstoffen bieden ook aanwijzingen voor een mogelijk optreden van hormesis. Een interessant voorbeeld hiervan is de werking van emetine, één van hoofdcomponenten van de braakwortel (Cephaelis ipecacuanha). Wanneer emetine bij veel lagere concentraties dan gebruikelijk werd onderzocht, bleek een immuunstimulerend effect op te treden, terwijl bij hogere concentraties een cytostatisch, respectievelijk immuunonderdrukkend effect werd waargenomen. Deze resultaten leveren een aanzienlijke bijdrage tot de verklaring van een vroeger al bij lagere doseringen waargenomen antivirale werking van emetine. Dit zou nu op basis van dit onderzoek geheel of gedeeltelijk kunnen worden toegeschreven aan een aspecifieke stimulatie van het cellulaire of humorale deel van het immuunsysteem. Van een groot aantal plantaardige extracten of hieruit geïsoleerde stoffen is de invloed op (delen van) het immuunsysteem onderzocht [8]. Hierbij is gebruik gemaakt van testmethoden die berusten op het meten van onder andere de invloed op:
Uit deze studies is gebleken dat extracten of fracties van verschillende plantensoorten in lage doseringen een immuunstimulerende activiteit te zien geven in de verschillende testmodellen. Uit de resultaten van deze experimenten kan evenwel niet worden geconcludeerd dat in een therapeutische situatie deze preparaten eveneens immuunstimulerend werken. Welke werking een bepaalde stof op het immuunsysteem heeft, is niet alleen een eigenschap van het betreffende middel. Eén en dezelfde stof kan nu eens immuunstimulerend werken en in een andere situatie immuunsuppressief werken. Wezenlijk daarbij is naast de dosis, de wijze van toediening, het tijdstip van toediening en de duur van toediening.
Plantensoorten met immuunstimulerende eigenschappen: Echinacea purpurea / Eupatorium cannabinum Eupatorium perfoliatum / Matricaria chamomilla / Arnica montana / Calendula officinalis / Sabal serrulata Althaea officinalis / Baptisia tinctoria / Eleutherococcus senticosus
Klinische studie met Solidago
Solidago virgaurea |
Op deze wijze werd bij de 22 proefpersonen in drie afzonderlijke sessies het diuretisch effect van de twee extracten en van een placebo bepaald. De studie werd dubbelblind uitgevoerd en volgens algemeen aanvaarde statistische criteria geanalyseerd. Uit de resultaten van deze studie bleek dat de oertinctuur de diurese verhoogde met 38,3 %. Het meer geconcentreerde vloeibare extract gaf slechts een verhoging van 17,8 % te zien en de placebo een stijging van 2,9 %. De door de oertinctuur teweeggebrachte stijging van de diurese was in vergelijking met de placebo statistisch zeer significant. De diuresestijging van het vloeibare extract was niet significant ten opzichte van de placebo. Het paradoxale resultaat van deze studie is dat de oertinctuur een twee keer zo sterke werking laat zien terwijl de concentratie aan inhoudsstoffen tien keer lager is dan in het vloeibare extract. De oertinctuur had daarmee een ongeveer 20 keer sterkere werking dan het extract. Dit resultaat kan wellicht gezien worden als een klinisch fytotherapeutisch voorbeeld van een hormesiseffect.
Hormesis en toxiciteit van fytotherapeutica.
Wat betekent het fenomeen hormesis nu voor de fytotherapie? Van fytotherapeutica wordt algemeen aangenomen dat het mild werkende geneesmiddelen zijn met een grote therapeutische breedte en meestal geen of milde bijwerkingen. Van een groot aantal plantensoorten is echter reeds lang bekend dat toxische verschijnselen kunnen optreden na gebruik van soms al kleine hoeveelheden. In principe wordt het gebruik van deze toxische plantensoorten in de fytotherapie dan ook vermeden. Er verschijnen echter in de laatste jaren ook in toenemende mate publicaties over mogelijke toxiciteit van andere tot dusver als veilig veronderstelde plantensoorten, bereidingen daaruit of geïsoleerde inhoudsstoffen. Het is nu de algemene opinie dat indien men deze plantensoorten zou willen blijven gebruiken in fytotherapeutica het plantenmateriaal of de hieruit bereide extracten zodanig dienen te worden bewerkt –bijvoorbeeld via een zo volledig mogelijke eliminatie van de mogelijk toxische verbindingen– dat er geen gevaar meer aanwezig is voor het optreden van schadelijke effecten. In het licht van het hierboven beschreven hormesiseffect is het echter de vraag of dat wel terecht is. Niet alleen Paracelsus heeft er al op gewezen dat alleen de dosis maakt of iets giftig is, maar ook de bekende Amerikaanse biochemicus Bruce Ames (ontdekker van de Ames-test ter vaststelling van carcinogeniteit) wijst er in diverse studies in wetenschappelijke toptijdschriften op dat het wel meevalt met die toxiciteit van stoffen in onze leefomgeving, met name in voedsel maar ook in fytotherapeutica.
Volgens Ames heeft de mens in de evolutie blijkbaar een algemeen verdedigingsmechanisme ontwikkeld tegen de talloze agressieve stoffen die voortdurend endogeen (in ons lichaam) worden gevormd of die via het voedsel (en daarop gelijkende fytotherapeutica) worden ingenomen. Volgens Ames en zijn medewerkers zijn mensen bij lage concentraties van agressieve stoffen dus goed beschermd [10,11]. Ondanks deze sterke argumenten is de heersende opvatting (ook in wetenschappelijke kringen) nog steeds dat kankerverwekkende stoffen tot elke prijs uit de leefomgeving moeten worden gebannen. Nog steeds wordt algemeen aangenomen dat voor carcinogene chemicaliën een lineaire dosis / effect relatie bestaat en dat bij zeer lage concentraties het kankerrisico laag is, maar pas geen risico meer bestaat als de stof niet meer aantoonbaar is.
Daarnaast is het natuurlijk ook nog mogelijk dat in een (complex) voedingsmiddel of fytotherapeuticum de schadelijke werking van de ene stof wordt gecompenseerd door de tegengestelde werking van andere stoffen. Een interessant voorbeeld hiervan is gember, dat zowel in de voeding als in de fytotherapie wordt gebruikt. Een hoofdbestanddeel in gemberwortel, 6-gingerol, laat in de Ames-test een sterk mutagene activiteit zien. Als daarentegen het gehele gemberwortelextract wordt getest, dat een zelfde hoeveelheid 6-gingerol bevat, worden anti-mutagene effecten waargenomen [12]. Conclusies Wat betekent het bovenstaande voor de fytotherapie? Dosisafhankelijke omkeereffecten zijn voor talloze stoffen, zowel natuurlijke als synthetische, beschreven.
Afgaande op de gegevens die de laatste jaren in toenemende mate in de literatuur verschijnen over hormesis, zijn er sterke aanwijzingen dat er juist een positief (beschermend) effect te verwachten is van die (zeer) lage concentraties van in hogere doseringen schadelijke, agressieve stoffen. Gezien de nauwe relatie tussen fytotherapeutica en de complexe plantaardige bestanddelen van ons voedsel kan tenminste worden gesteld dat men zeer voorzichtig moet zijn om zomaar uitspraken te doen over de giftigheid van kruidenmiddelen. Dit geldt in het bijzonder wanneer gegevens, verkregen uit in-vitro-studies met enkelvoudige geïsoleerde stoffen, worden geëxtrapoleerd naar de in-vivo-situatie bij de mens. In veel gevallen leidt dit tot volstrekt onjuiste conclusies waarvan hierboven enkele voorbeelden zijn gegeven.
Auteursgegevens: Drs. J.H. (Johan) van Meer is als docent verbonden aan de disciplinegroep Medicinal Chemistry and Chemical Biology van het departement Farmaceutische Wetenschappen van de Bèta Faculteit van de Universiteit Utrecht en redacteur van het NTvF.
Referenties:
1. Mills S, Bone K. Principles and Practice of Phytotherapy; Modern Herbal Medicine, Churchill Livingstone, Edinburgh 2000. 2. Wagner H, Wiesenauer M. Phytotherapie; Phytopharmaka und pflanzliche Homöopathika, Gustav Fischer, Stuttgart, New York 1995. 3. Boxenbaum H, Neafsey PJ, Fournier DJ. Hormesis, Gompertz functions, and risk assessment. Drug Metab Rev 1988;19(2):195-229. 4. Calabrese E.J. Toxicological awakenings: the rebirth of hormesis as a central pillar of toxicology. Toxicol Appl Pharmacol 2005;204:1-8. 5. Oberbaum M, Samuels N, Singer SR. Hormesis is not homeopathy. Toxicol Appl Pharmacol 2005;206:365. 6. Southam CM, Ehrlich J. Effects of western red cedar heartwood on certain wood-decaying fungi in culture. Phytopathology 1943;33:515-24. 7. Popp FA. Neue Horizonte in der Medizin, Haug Verlag, Heidelberg 1983. 8. Wagner H, Proksch A, Vollmar A, Kreutzkamp B, Bauer J. In vitro Phagozytose. Stimulierung durch isolierte Pflanzenstoffen gemessen im Phagozytose – Lumineszens- Modell. Planta Med 1985;51:139-45. 9. Kalbermatten R. Die Dosierung in der Phytotherapie. Schweiz Zschr Ganzheitsmedizin 1990;2(3):100-12. 10. Ames BN, Gold LS. Too many rodent carcinogens: mitogenesis increases mutagenesis. Science 1990;249:249-50. 11. Ames BN, Profet M, Gold LS. Dietary pesticides (99,99% all natural), Proc Natl Acad Sci USA 1990;87:7777-81. 12. Nakamura H, Yamamoto T. Mutagen and anti-mutagen in ginger, Zingiber officinale. Mutat Res 1982;103:119-26.
Uit een screening van plantenextracten op anti-allergische werking kwam één bepaald Arctium-extract als sterkste remmer naar voren. De gebruikte extractiemethode is essentieel gebleken voor de werking. Andere extracten van A. lappa – van verschillende producenten en op verschillende wijze geëxtraheerd – lieten geen remmend effect zien op de degranulatie. Het extract is verder onderzocht op remming van de degranulatie en cys-LT productie. Het bleek zeer potent in het remmen van de degranulatie. Voor 50% remming was slechts 3,5 µg extract/ml nodig. Dit wordt de IC50 genoemd (inhibitory concentration 50%). Voor remming van de cys-LT-productie was de IC50 ook slechts 3,5 µg/ml.
In een muizenmodel voor koemelkallergie was toediening op de huid van 5 mg Arctium lappa-extract via de oorhuid in staat de allergische zwelling in het oor met ongeveer 50% te remmen. Orale toediening van 10 mg/ml extract had geen effect op de allergische reactie, maar andere doseringen moeten nog getest worden. Arctium lappa lijkt daarom een zeer interessante plant voor het behandelen van allergische aandoeningen zoals atopische dermatitis.
Referenties
Mist hangt boven de Maas. Grijze, mysterieuze wereld met hier en daar een restje witte, verwarmende sneeuw. Mogelijkheden. Verwachtingen. Nog nooit zijn wensen zo driftig aanwezig geweest. Ik vind een verloren mare-takje, meegebracht van uit de overvloed van ons Bretoense huis. Een onooglijk takje, een gewrichtje vol van symboliek. Een echt takje dat een 'mare' moet brengen. Mare, bekendmaking, bericht, boodschap, hopelijk geen nachtmerrie. Gelukkig nieuw jaar.
Maretak mythische plant. De gouden toverroede waarmee de Griekse held Aeneas toegang tot de onderwereld verkreeg, zou een maretak geweest zijn. In het Germaanse epos Edda wordt beschreven hoe de blinde god Hodur de zonnegod Balder met een Maretak als lans gedood heeft.De maretak wordt door Plinius een allesgenezer genoemd en zo werd hij in de negentiende eeuw nog steeds betiteld in de Keltische landen. Als het ik-bewustzijn zijn hechting aan de wereld van materie en gedachten, oftewel de mare/ illusiewereld verliest, dan kan dit – nu onthechte – individuele bewustzijn als kracht worden ingezet. Het wordt een kracht waarmee alle illusies van het tijdelijke ontmaskerd worden. Zo kunnen alle ziektes die behoren bij het tijdelijke lichaam ermee worden genezen. Het grote offer is dan weliswaar de onthechting van materie en gedachten die behoren bij dit lichaam en al zijn tijdelijke genoegens. De druïden konden dit en sneden de maretak-vampier af van de boom en daarmee van zichzelf of van de gemeenschap. Zij konden naar eigen wil en op hun eigen tijd de reis naar de andere kant maken. Zowel voor Balder als voor het gros van de mensheid is de illusie van de maretak te sterk en zal het moment van inzicht en daarmee de verlossing pas plaatsvinden na het Ragnarok, na het einde der tijden.