Als kind waren de holle wegen in Hoegaarden het enige biotoop, waar we onze eigen kleine avonturen konden beleven. Het was en is nog steeds de enige omgeving waar, in het vruchtbare Hoegaardse landschap, de wilde natuur nog een beetje zijn gang kon gaan.
Holle wegen vervullen in het Hoegaardse agrarische
landschap een belangrijke ecologische functie. De
diepe holle wegen met hoge, dichte, houtige
begroeiing, vormen vaak miniatuurbosjes. Als de
omstandigheden lange tijd stabiel blijven,
kunnen op deze taluds echte bosgemeenschappen
leven. Zo vinden we nog enkele taluds met o.a. Kleine
maagdenpalm, Gulden boterbloem, Gevlekte
aronskelk, Gele dovenetel, Muskuskruid, Rode aalbes,
Stekelbes, Maarts viooltje, Boskortsteel,
Reuzenzwenkgras, Klimop en andere soorten uit het
Elzen-Vogelkersverbond.
Houtkanten overdekken
ongeveer 20% van de bermoppervlakte. De dominante
houtige gewassen zijn de Gewone iep en de Gewone
vlier en in mindere mate de Sleedoorn. Andere soorten
die in de struwelen voorkomen zijn o.a.: Rode
kornoelje, Wilde kardinaalsmuts, Wilde liguster,
Bosrank, Hondsroos (o.a. Rosa obtusifolia en Rosa
corymbifera), Viltroos, Spaanse aak en
Kruisbes. Uit enkele steekproeven blijkt overduidelijk de sterke verruiging van de bermvegetaties. Grote
brandnetel, Kleefkruid en Braam bedekken tijdens het
groeiseizoen ongeveer 35% van de bermoppervlakte.
Voedselrijke grazige vegetaties, hoofdzakelijk
bestaande uit Frans raaigras, Kweek en IJle dravik
nemen ca. 20% van de bermoppervlakte in beslag.
Minder dan 4% van de totale bermoppervlakte bestaat
uit grazige vegetaties van matig voedselrijke en
voedselarme omstandigheden. Rood zwenkgras en
Gewoon struisgras indiceren meestal dit vegetatietype.
Het toekomstige bermbeheer moet er vooral naar
streven om soorten van dit vegetatietype terug een
kans te geven. Soorten zoals Fijne ooievaarsbek
(Aalst), Goudhaver (o.a. Appelarenweg te Hoksem),
Donderkruid (Meiveld), Aardaker (Waverse steenweg
nabij Oorbeek), Kattedoorn, Echt walstro, Bitterkruid,
Ruige weegbree, Bergdravik, Kleine bevernel,
Jacobskruiskruid, Muizenoor, Kruipend stalkruid,
Liggende klaver, Hokjespeul (Elst) en Grote tijm
(Vossel en Blinde Ezel) zouden dan terug het aspect
van een aantal holle wegen kunnen bepalen.
Het overige gedeelte van de
taludoppervlakte (ca. 20%) is begroeid met
storingsgemeenschappen met o.a. Akkerwinde, Haagwinde, Boerenwormkruid, Duist, Echte kamille,
Gewone klaproos en Windhalm. Deze
storingsindicatoren vinden we meestal op taluds die
met herbiciden worden bespoten.
Grondverschuivingen, voornamelijk ten gevolge van de
verticalisering van de taluds, zorgen eveneens voor
instabiele situaties waarin de storingsindicatoren welig
kunnen groeien. Naar aanleiding van de wegenwerken
in het kader van de ruilverkaveling Hoegaarden werden
vele taluds afgegraven hetgeen een sterke toename van
deze minder gewaardeerde soorten veroorzaakte.
Nochtans kunnen in dergelijke milieus ook een aantal
minder banale soorten voorkomen. Op kalkrijke
substraten zijn dit Koningskaars, Zwarte toorts,
Bezemkruiskruid, Dubbelkelk, Donderkruid, Bilzekruid
(Aalst), Wilde reseda, Wouw, Graslathyrus en Kleine
leeuwenbek.
Op kalkarme bodems vinden we soms nog
de Korenbloem. Na verloop van tijd, wanneer het
humusgehalte van de bodem toeneemt, kunnen soorten
zoals Rapunzelklokje, Akkerhoornbloem, Marjolein,
Borstelkrans, Kandelaartje, Vijfdelig kaasjeskruid,
Eenjarige hardbloem en Gevlekte scheerling er een
plaats veroveren. Deze laatste soort breidt de laatste
jaren sterk uit.
Zeer bijzonder is de flora op de oude spoorwegberm te
Rommersom. Ondanks de sterke reductie van de
indrukwekkende soortenlijst uit de jaren ’80,
ten gevolge van de afwezigheid van natuurbeheer,
vinden we er nog Rode ogentroost, Naakte lathyrus,
Slangenkruid, Hongaarse raket, Kleine leeuwenbek,
Plat beemdgras, Goudhaver, Boslathyrus,
Boshavikskruid, Kattedoorn en Bleke klaproos.
Merkwaardig aan holle wegen is hun
ontstaan. Doordat boeren eeuwenlang
met paard en kar hetzelfde traject
aflegden tussen de boerderij in het dal en
de akker op het plateau, spoelde die weg
steeds dieper uit. De ene is trouwens al
ouder dan de andere; er bestaan
Romeinse en Middeleeuwse wegen en
recentere in onbruik geraakte trein- en
tramtracés.
Holle wegen dompelen de gebruiker
onder in een wel zeer speciale omgeving:
onder het niveau van het omliggende
land, schaduwrijk en beschermd tegen de
wind door de dikwijls steile en sterk
begroeide bermen. Net zoals bij gewone
wegbermen bieden holle wegen ruimte
aan tal van flora en fauna. Maar er is
meer. Doordat de omgevingsfactoren,
zoals lichtinval, schaduw, temperatuur,
vochtigheid, aard van de dagzomende
bodemlagen, plaatselijk sterk kunnen
verschillen, kan men er een grotere
variëteit aan bewoners verwachten.
Tenminste, als er geen externe factoren
gaan overheersen. De bermen van holle
wegen in landbouwgebieden worden
dikwijls geplaagd door afspoeling van
nitraten uit de aangrenzende akkers. De
huidige grootschalige landbouw springt immers kwistig om met bemesting. Massa’s brandnetels
en andere stikstofminnende plantensoorten zijn het
resultaat. De laatste decennia gaan holle wegen in
aantal en kwaliteit sterk achteruit