Posts tonen met het label Alpen. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Alpen. Alle posts tonen

zondag, juli 26, 2015

Wolfskers bij Mont Dauphin

Tussen 2 kruidenstages door rij ik richting Queyras, we zijn we bij Guillestre en bij Mont Dauphin. In de kruidentuin, boven in de versterkte stad ontworpen door de beroemde Vauban, vinden we ook enkele wolfskersplanten vol met glimmende bessen. De tuin was vroeger bedoeld als voedselreserve bij een mogelijke belegering, Die sterk verdovende, hallucinogene planten moesten als pijnstillers dienen tijdens operaties. Of waren ze ook als verzetje bedoeld voor de soldaten of... om zelfmoord te plegen?

Eén gestolen besje bezorgt mij een veertigtal rijpe zaden en een paarse, vlekkerige hand. Zo'n éen flinke bes kan je geest al in de war brengen en zeven zijn voor een licht gewicht mens als ik, mogelijk al dodelijk. Zo'n stevige plant met honderd bessen kan hier dus een ware ravage aanrichten maar ik klaag daar niet over. Integendeel, de kracht van planten op lichaam en geest verbaast mij nog elke dag. Hier in de Alpen zijn het natuurlijk ook de bergen die ik bewonder, die mij klein maar terzelfdertijd ook groot maken en die me boven mezelf doen uitstijgen.

Een besje Belladonna
Atropa belladonna was al vroeg bekend als medicijn en als pijnstillend roesmiddel, zowel Theoprastus (300 voor) als Dioscorides (1ste eeuw na) kenden zijn gebruik. Matthiolus schreef in 1560 dat sommige adelijke dames het sap in de ogen druppelden om mooie grote pupillen te verkrijgen. Die wijd geopende pupillen zijn ook te bewonderen op de schilderijen van Renaissanceschilders zoals Botticelli en Rafaël. Belladonna werd toen dus gebruikt als een soort, toch wel straffe, oogmascara.Ook Hildegard vermeld uitvoerig de Dolo, zoals zij de Wolfskers noemt. Zij schrijft 'het is gevaarlijk voor iemand om het te eten of te drinken, want het verwart zijn geest alsof hij dood is.

https://sites.google.com/site/kruidwis/planten-van-a-tot-z/atropa-belladonna-wolfskers


dinsdag, juni 23, 2015

In de Alpen. Zeldzaamheden op de Crêtes de Vars: edelweiss, berardia en génépi

Onze Alpenbende heeft iets met rood. Twee jaar geleden volgden we de rode bollen op het steile en deels door storm verwoeste pad naar Le Derochoir. Vorig jaar waren er de rode vlagjes naar Col deCoux (zie Herba 75). Ook vandaag wagen we ons weer aan rood, deze keer aan de rode wegaanduiding van de trial die hier vorige week doorging. Die markering komt overeen met de Tour de Crêtes de Vars maar in de tegengestelde richting. Onze gids belooft ons massa’s edelweiss Leontopodium alpinum en génépi, dus daar kunnen we niet nee tegen zeggen.

Op stap
De vertrekplaats ligt iets van onze berghut weg, dus moeten we eerst nog een eindje rijden met de wagen. Dat moet langs smalle weggetjes met hier en daar brokstukken van de rotsen op en vernielde wegmarkeringen langs de weg. Niet bepaald een geruststellende start van de dag … in de bergen verplaats ik me liever met mijn twee voeten dan op vier wielen. We rijden tot aan de parking van de refuge Basse Rua en moeten daarvoor zelfs door een dierenafsluiting rijden. De horizontaal gespannen draad blijkt bij nader inzien een soort antenne die dwars over de weg hangt en gaat gelukkig langzaam open als we die met de neus van onze auto raken.

Op het infobord kunnen we ons tochtverloop bekijken: Parking refuge
Basse Rua – 1731 m, Col de laCoulette – 2362 m, Crêtes de Vars 2600 m, Col de la Scie – 2376 m, Parking refuge Basse Rua – 1731 m. We kunnen steeds de rode tekens van de trial volgen en daarnaast geven ook gele bollen nog eenshet pad aan tot aan de Col de la Coulette.
De gids wijst ons de kam waar wenormaal gezien binnen enkele uren op zullen wandelen. Dit lijkt ons vóór de start ongeloofwaardig want die bevindt zich nog torenhoog boven ons. Zullen we daar echt vandaag nog geraken? Uit mijn rugzak komt de fijne geur van vers brood als belofte voor de middag. Tegen die tijd zijn we al een heel stuk dichter bij de kam … of dat zou toch zo moeten zijn.

De eerste flora van de dag
We starten in het bos waar de berendruif Arctostaphylos uva-ursi een frisse indruk en intro geeft op een brede keiweg tussen veel groen van alpenweegbree Plantago alpina, bolrapunzel Phyteuma orbiculare, ruige weegbree Plantago media, kranskartelblad Pedicualaris verticillata, esparcette Onobrychis viciifolia en brilkruid Biscutella laevigata. Op het pad plots ook een strookpaardenbloemen Taraxacum officinale. Die troffen we deze week nog niet veel aan, ook zo voor de absintalsem Artemisia absinthium, die we hier deze week voor het eerst zien.

Door het bos lopen is nu zeker wel een zaligheid want de zon laat haar van haar felste kant zien en voelen. Het bos levert ons een rode eekhoorn Sciurus vulgaris op. Het diertje vlucht vliegensvlug tot boven in een boom maar we hebben het schuwe diertje op zijn vluchtroute wel heel goed kunnen volgen. Ook vliegen Muscidae - Brachycera vliegen vliegensvlug, maar dan wel rondom ons heen. Ze zijn met velen maar hun aanwezigheid wordt door ons niet erg op prijs gesteld.
Als we de boomgrens voorbij zijn, valt de zon op ons hoofd en dat tijdens het klimmen. Maar als we even later halt houden in de schaduw om wat uit te blazen, krijg ik het al snel koud en moet een fleece redding brengen. Nauwelijks te geloven dat het verschil in temperatuursgevoel in zo’n korte tijdsspanne zo groot kan zijn. Pauze betekent ook altijd wat tijd om de flora in de nabije omgeving nauwkeuriger te verkennen. Zo vinden we een soort kleine valeriaan Valeriana, steenbreek spec. Saxifraga spec., zoals de altijdgroene steenbreek Saxifraga paniculata, en een piepklein walstrootje Galium.

We klimmen verder naar de pas, die blijkbaar geen naam heeft maar wel een bijzonder mooi panorama biedt. In dat panorama ligt aan de horizon de Col de Coulette op ons te wachten. We stappen er in haarspeldbochten door de alpenweide heen. Bij de tweede bocht ontdekken we de eerste edelweissjes.
Ze staan hier eigenlijk niet echt in hun biotoop maar daar malen we niet om. Ze zijn prachtig met hun witfluwelen bloemblaadjes. Bij deze is de gids al één van zijn beloftes nagekomen. Op naar de volgende zeldzame plant.
De klim naar de col is lang en geleidelijk. Telkens we een bocht nemen, zien we meer blauwe lucht en minder groen. We naderen de horizon langs paden omzoomd met achtster Dryas octopale, kogelbloemen Globularia, Polygonum viviparum, rozenkransjes Antenaria dioica en één vanilleorchis Nigritella. Verder is de weide wellicht ondermijnd door marmottengangen want overal zijn nestgaten te zien.

Even pauzeren, dan weer doorbijten
Hier in de weide zijn er heel wat minder vliegen maar ze geven niet op. Eénmaal de col bereikt zijn ze weer even massaal aanwezig, net als een groep joelende kinderen op bergvakantie. We bekijken even hun spel maar zoeken dan toch een plaatsje aan de andere kant van de col voor de middagpauze. Het is er rustiger en vooral ook warmer want hier is minder wind. Nu kan ik na de geur, ook genieten van de smaak van het meergranenbroodje uit mijn rugzak. Na de picknick blijven we lang genieten van de omgeving.
Als we onze tocht verder zetten en beginnen aan de klim naar de kam, komt plots een heel felle wind opzetten. We moeten onze petten goed over onze oren trekken en krijgen het nauwelijks warm ook al is het stevig klimmen. Op een eerste plateau zien we de bladeren van de kortstelige wegdistel Berardia subacaulis, nog zo’n zeldzaamheid in de bergen. Na wat speurwerk vinden we ook een exemplaar in bloei. Deze laaggroeiende plant uit de distelfamilie heeft sterk behaarde grijsgroene bladeren en een gele bloem. Het is pas de tweede keer ooit dat ik die plant zie. De eerste keer dateert nog uit het analoge fototijdperk, toch al even geleden. Ondanks de vrij penibele omstandigheden - zeer steile groeiplaats én de fameuze rukwind - proberen we de Berardia toch op de digitale plaat vast te leggen.

We wandelen verder in een zeer ruig landschap, op rotsige, smalle paden tussen enorme stenen blokken die door erosie allerlei vormen aangenomen hebben. Met wat fantasie kunnen we er wel wat figuren of beelden in zien en lijkt het wel of we door een openluchtmuseum wandelen. We moeten echter alle aandacht bij het pad houden want het is vrij belangrijk dat we onze voeten precies op de juiste plaats kunnen neerzetten, hindernissen kunnen overbruggen en niet al te dicht bij de rotsrand lopen. Na dit moeilijke stuk is het even wachten tot we weer allemaal samen zijn. Hierboven is het meer dan genieten van het zalige landschap en de opvallende stilte. Als ik wat op adem ben gekomen, is het weer tijd om de directe omgeving af te speuren. Een bergvenkel Meum athamanticum ruikt naar kervel Anthriscus en een vale gier Gyps fulvus zweeft langzaam over de kam heen. Een perfect plaatje.

De finish in zicht
Nu we echt op de kam zijn, loopt het wat gemakkelijker. We blijven nog een beetje in de linkerflank van de berg lopen maar af en toe krijgen we rechts een opening in de rotsen waardoor we de refuge en de parking onder ons zien. Deze morgen stonden we daar beneden nog vol ongeloof naar deze hoogte te kijken ... . Nu voelen we ons stiekem een beetje trots dat het ons gelukt is om het onwaarschijnlijke van deze morgen toch te bereiken. ‘Le moment suprême’ komt echter als de génépi zich laat zien. In de kloven staat hij heerlijk geel te pronken in de zon. Het is de gletsjergénépi Artemisia glacialis met zijn gele bolletjes als bloeiwijze. Deze soort is niet zo aromatisch als de zwarte alsem Artemisia génépi die we enkele dagen geleden zagen maar dat kan de pret niet bederven. De plantenliefhebbers onder ons zijn weer in de zevende hemel.
Naast de onooglijk kleine plantjes zijn er nog steeds de enorme rotskunstwerken. De erosie speelt met
harde en zachte steen en weer kan de fantasie aan het werk. De kam is zeer afwisselend, rechts eerder ruw en stenig, links neigt die al naar alpenweide en dus groener. Dat maakt dat er langs beide zijden een verschillende flora is, rechts nog wat verloren viooltjes Viola spec., links gaat de groene weide zelfs over in bosstrookjes. We horen de nog steeds felle wind door de bomen fluiten en de geur van hars die daarbij vrijkomt, doet ons goed. Zonder dat we er erg in hebben, komen we zo op Col de Scie. Er staat een mast met zonnepanelen, wellicht voor de trial van vorige week. Hier begint onze afdaling best aangenaam met lange haarspeldbochten op een zacht bospad en in een tapijt van dennennaalden. Een bospad met weinig onderbegroeiing dat zorgt voor wat rust in het herboristenhoofd.

Na het bos is de achtster Dryas octopetala aanvankelijk weer volop aanwezig maar langzamerhand neemt de diversiteit aan planten in de alpenweide weer toe met alle kleuren die we ons kunnen voorstellen. De warme zon zorgt voor heerlijke geuren als we bloemenveldjes passeren. Hierboven staat de Turkse lelie Lilium martagon nog in knop. De wilde akelei Aquilegia vulgaris is op verschillende plaatsen te bewonderen. Toch knap hoe die bloem opgebouwd is. Ze ziet er telkens anders uit, afhankelijk van welke kant je ze bekijkt. Ook de donkere akelei Aquilegia atrata, een witgekleurde bosooievaarsbek Geranium sylvaticum en gele gentianen Gentiana lutea langs de rand laten zich zien. Tijdens het afdalen, blijven we hopen op een bloeiende Turkse lelie maar we bereiken de parking zonder dat deze hoop ingelost wordt. Met de frisse herinneringen aan de Berardia, edelweiss en génépi, komen we veilig en wel weer bij de auto’s aan.

woensdag, juni 25, 2014

Op zoek naar goud in de bergen, over col de Coux naar lac des Mines d’0r

Onze tweede dagtocht in de bergen vatten we vol goede moed aan, ook al zorgt de 1100 m hoogteverschil van gisteren duidelijk voor wat stramheid in de benen. De zon brandt minder fel, wat een verademing is voor mijn reeds rode bovenarmen. We nemen het weggetje aan de gîte dat de bloemenweide doorkruist. Een feestelijk begin want orchissen, valkruid (Arnica montana), het harig klokje (Campanula barbata), rozenkransjes (Antennaria dioica) en witte rapunzels (Phyteuma spicatum) doen om het hardst hun best om op te vallen. In de weide draaien we links af richting col de Coux, een stukje door het bos – wat ‘haarspeldbochtjes’ met witte klaverzuring (Oxalis acetosella) en netelbladereprijs (Veronica urticifolia).

Als we opnieuw de weide betreden, slaan alpenmarmotten (Marmota marmota) direct alarm. Dezelfde ‘rode vlagjes’ als gisteren staan ook hier weer langs de weg. Deze blijken de wegaanduiding voor een ‘trial’ die vandaag doorgaat, 60 km op en over de bergen lopen … en ja, de eerste ‘loper’ steekt ons met flinke pas voorbij. Zelf doen wij het vandaag gelukkig een stuk rustiger, ook al omwille van de snikhete zon, zodat er nog voldoende tijd rest om te genieten van de planten langs de paadjes. In de bermen van het bos staat dalkruid (Maianthemum bifolium), knikkend nagelkruid (Geum rivale) en ooievaarsbekken (Geranium). Het stijgen valt goed mee, zo ‘pas’gewijs gaan we langzaam maar merkbaar omhoog langs de GR 5 en worden verrast door heel wat roomse kervel (Myrrhis odorata), die in het wild niet zo vaak voorkomt, lieve vrouwbedstro (Galium odoratum) en moesdistel (Cirsium oleraceum). De bospaardenstaart (Equisetum sylvaticum) heeft fijnere maar langere ‘takjes’ dan onze alom gekende heermoes (Equisetum arvense). De klare klierstijl (Adenostyles glabra) staat bijna in bloei en er staat ook een hoefblad (Petasites) dat we nog niet bij naam kunnen noemen.

De klim
Aan forêt de Fréterolle (1600 m) nemen we een bocht naar rechts en het wordt onmiddellijk duidelijk dat een tandje bijgestoken zal moet worden. De helling is plots veel steiler, de zon is weer van de partij, de lastige, lange klim naar col de Coux gaat van start. Het is een breed pad, zo kunnen de trailers ons gemakkelijk voorbij en hoeven we niet steeds opzij te gaan en ons ritme te onderbreken. Hier nog steeds wondklaver (Anthyllis vulneraria), dagkoekoeksbloem (Silene dioica) en alpenviooltjes (Viola alpina). Zelf betrap ik me erop dat ik steeds naar de grond kijk en vergeet omhoog of rond te kijken. De omgeving is nochtans - hoe kan het ook anders - prachtig met de groenbegroeide rotsen en sneeuwvelden die hoog boven ons uitsteken. Normaal gezien stap ik een helling graag ononderbroken en op mijn ritme gestaag op. Maar het is lastig en ik kan die vele mooie bloemen toch niet zomaar allemaal voorbij lopen zonder ze aan te kijken.
Als ik alpenvetblad (Pinguicula alpina) zie, is de beslissing snel genomen om wat op adem te komen en deze plant samen met de gewone dotterbloem (Caltha palustris subsp. palustris) en de stengelloze gentiaan (Gentiana acaulis) op de gevoelige plaat te zetten. De adempauze heeft mij deugd gedaan want nu kan ik vrij goed doorstappen tot op de col de Coux waar een ontvangstcomité de trailers staat aan te moedigen voor een tussentijdse controle. Er is behoorlijk wat volk daarboven op de Frans-Zwitserse grens maar ook een koude wind. Wat beschut zitten is aangewezen; anders koelen we te sterk af. Op de col is wel één en ander te bewonderen: een soort zonneroosje (Helianthemum oelandicum subsp. alpestre), blaassilene (Silene vulgaris), vrouwenmantel (Alchemilla vulgaris), alpenvrouwenmantel (Alchemilla alpina), bergsteentijm (Calamintha sylvatica), slanke sleutelbloem (Primula elatior), brave hendrik (Chenopodium bonus-henricus), klein hoefblad (Tussilago farfara), alpenkwastjesbloem (Soldanella alpina) en tweebloemig viooltje (Viola biflora).

Col de Fornet

Na het trailergebeuren wat te hebben aanschouwd, verlaten we hun parcours en trekken verder via de kam naar Le Vanet. Op de kam wandelen is altijd bijzonder hoewel soms wat eng. Het is een mooi padje dat tegelijkertijd wat nieuwe ontdekkingen oplevert: narcisanemoon (Anemone narcissifolia), buxusvleugeltjesbloem (Polygala chamaebuxus) en pluimkartelblad (Pedicularis foliosa).
Op Le Vanet beslissen we om toch de col de Fornet te bestijgen, de dag is nog jong en anders zijn we veel te vroeg ‘thuis’. Zo lopen we echter ook van de kaart af want de col de Fornet staat niet meer op deze stafkaart. Eigenlijk geen probleem, alle markeringen zijn tiptop in orde en zoals steeds zullen we wel weer een pad vinden om in dezelfde helling af te dalen. Het pad loopt in de flank maar dan vergaat het ons plotseling toch minder goed. Het pad blijkt op verschillende plaatsen vrij ‘geërodeerd’ omdat de sneeuw er nog maar net weg is en ze met haar smeltwater grote ravage aanrichtte op het pad. Hier en daar is het dus bijzonder modderig en is het ‘vastigheid’ zoeken in de steile keiwanden of sneeuwveldjes. Soms zien we meters ver geen pad meer en dan verschijnt het opnieuw.

De gele bollen van de wegaanduiding zijn over het algemeen goed te volgen behalve dan op die plaatsen waar alles meegesleurd werd door sneeuw of water. Met wat griezelige overstapjes raken we toch op onze bestemming en ondanks de penibele pad-ervaringen is er nog tijd om van de flora te genieten die net vanonder het water of sneeuw komt piepen. Zo passeren we een veldje waar alpenkwastjesbloempjes en slanke sleutelbloemen elkaar de loef proberen af te steken, om het eerst boven. Rechts van het pad winnen de kwastjes, links in de afdaling de sleutelbloemen. We merken sporen van een gems (Rupicapra rupicapra), dat geeft ons moed. Als zij op de flank kan lopen, dan kunnen wij dat ook. Uiteindelijk bereiken we de bellevedère op de Frans-Zwitserse grens omstreeks het middaguur waarmee deze plaats prompt uitroepen wordt als picknickplaats. Onze homp stokbrood met kaas eten we met zicht op een Zwitserse vallei – en of dat smaakt.

Kwistig met kwastjes
Om té lang te genieten is de wind te fris en ook de zon laat het wat afweten. We volgen het pad verder - de wondklaver blijft ons vergezellen - tot wat wij uitroepen als de col de Fornet, een sneeuwveld dicht bij een skistation. Er staat geen enkele aanduiding maar hier moet het zijn. Veel is er niet te zien aan een skistation dus nemen we vrijwel onmiddellijk het pad dat afdaalt naar de vallei en … ook hier is het pad op meerdere plaatsen onderbroken. Klein hoefblad (Tussilago farfara) komt als het ware dwars over ons pad ‘gestroomd’. Korte tijd slagen we erin de gele bollen nog te volgen tot het pad plots bedolven ligt onder een sneeuwveld dat té gevaarlijk is om zomaar over te steken.
 
De gids beslist dat we gewoon zullen afdalen in de wei, hoe dan ook moeten we toch naar beneden. Afdalen recht op recht is natuurlijk niet het meest evidente. We proberen vaste tred te houden in een ’grasland’ dat net vanonder de sneeuw vandaan komt en waar duizenden alpenkwastjesbloempjes staan. Nog nooit heb ik me door zoveel van deze kwastjes omgeven geweten. Maar nu zijn we niet alleen van de kaart af maar ook nog eens van het pad af … het wordt wat strompelen tot de helling wat glooiender wordt. Tijdens onze afdaling treffen we zelfs een paal met de wegaanduiding die meegesleurd werd met de sneeuw … en hiermee komen we natuurlijk geen stap vooruit wat oriëntatie betreft. Met een verrekijker ontdekken we even verderop echter nog een rechtstaand paaltje zodat we de richting weer kunnen bepalen. Een klaterend beekje steken we over - klaterende beekjes hoorden we vandaag nog niet veel - en het geluid alleen al doet ons deugd. Het paaltje staat net boven Chalet d’Aiguille en daarbij ook net weer op onze kaart.

Het lac des Mines d’Or
Nu we terug op het pad én op de kaart zijn, is een rustpauze gepermitteerd. Tijd om de breedbladige gentiaan (Gentiana acaulis) en de alpenviooltjes te bewonderen. Een veldje alpenzuring (Rumex alpinus) staat fris met jonge scheuten. We ‘horen’ de immense stilte op dit plaatsje ….
Na de pauze passeren we de Chalet, zien we nog een eenzame krokus (Crocus) maar dan verandert het groene weidepad in een breed, stenig weggetje dat moeilijk stapt door de grote keien die er liggen. Gelukkig treffen we op dit eerder saaie, dalend pad een aantal prachtige stukjes. Zo lopen we tussen forse bermen alpenzuring. De aanwezigheid van een riviertje zorgt voor massaal veel dotterbloemen die met hun geel-neigend-naar-oranje een andere kleurtoets brengen dan het vele geel van boterbloemen (Ranunculus spec.), paardenbloemen (Taraxacum officinale), bergnagelkruid (Geum montanum), paardenhoefklaver (Hippocrepis comosa) en wondklaver. Het klein hoefblad is op deze hoogte al uitgebloeid. Wat verder krijgen we nog een boeket van dotterbloem, monnikskapboterbloem (Ranunculus aconitifolius), roze sleutelbloemen (Primula farinosa) en felblauwe gentianen (Gentiana spec.). Als we wat dichterbij komen, blijkt dat er hier ook veel alpenvetblad tussen staat, nog nooit zoveel van dit witte, vleesetend plantje samen gezien. Wat verder wordt onze aandacht getrokken door de bellen van koeien die op het pad lopen. De stier zit er rustig bij en laat zich aanvankelijk gewillig fotograferen tot hij het welletjes vindt en opstaat. Gelukkig voor ons wandelt hij de andere kant op. Het riviertje naast de saaie weg klatert uitnodigend maar het is té steil om volgen, hoewel het ons wellicht sneller naar het lac des Mines d’Or zou brengen.

Goud in de bergen
Aan de alpage Bô-Bouron (1540m) botsen we op een muurtje vergeet-me-nietjes (Myosotis). Omdat we de stenige weg meer dan beu zijn, proberen we een kortsluiting door het bos om tot bij het meer te komen. We gokken en nemen iets dat op een pad lijkt - en misschien ooit wel eens pad geweest is - maar al snel is duidelijk dat we té hoog blijven. Voor een tweede keer vandaag gaan we dus recht op recht - en met momenten redelijk steil - naar beneden maar deze keer door de varens en oplettend voor alle takken die her en der verspreid liggen op de bosgrond. Dit levert natuurlijk weer nieuwe planten op het lijstje: dubbelloof (Blechnum spicant), boswederik (Lysimachia nemorum), bosbessen (Vaccinium), orchissen en grote plukken baardmos (Usnea). Wat verder komen we dan toch op een pad dat ons naar de achterkant van het meer brengt. Veel volk hier aan lac des Mines d’Or, het is zondag maar vandaag passeerden de trailers hier ook. Rond het meer zien we gele monnikskap (Aconitum vulparia), moerasspirea (Filipendula ulmaria) en gele dovenetel (Galeobdolon luteum). Dagkoekoeksbloem, adderwortel (Polygonum bistorta) en een witte schermbloemige vormen een prachtig bermboeket, verder nog echte koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi), witte rapunzel en netelbladereprijs.
 
De huidige cafetaria aan het meer zou ooit de vroegere uitvalsbasis geweest zijn voor echte goudzoekers. Gezien de ligging was dit ook een passage op de smokkelroute tussen Frankrijk en Zwitserland. Wij laten ons een goudblond ‘blancheke’ van de brouwerij Mont Blanc inschenken en genieten op het terras na van ons ‘goud’ dat we vandaag in de bergen ontdekten. Op de laatste rechte lijn naar onze gîte staan veenpluis Eriophorum angustifolium), tormentil (Potentilla erecta) en gewoon vetblad (Pinguicula vulgaris) ons uit te zwaaien. Blij dat we thuis zijn … een frisse douche is goud waard.

Tochtverloop
Gîte de Chardonnière – Verchaix – 1360 m
Col de Coux – 1920 m
Frontière Franco-Suisse belvedère – 2165 m
Col de Fornet – 2219 m
Chalêt de l’Aiguille – 1939 m
Lac de Mines d’Or – 1390 m
Gîte de Chardonnière – Verchaix – 1360 m


dinsdag, juni 26, 2012

In de Alpen

In de bergen van de Franse Queyras. De eerste wandeldag doen we het wat rustig aan. We vertrekken bij onze verblijfplaats Chateau-ville-vieille en wandelen naar omhoog langs een mini-natuurgebiedje met maxi-plantengroei.  De meest opvallende plant hier is de Astragalus alopecurus of te wel Astragale queue de renard. Een vlinderbloemigen die met zijn gele naar bruin verkleurende vossestaart volop staat te pronken.
Op de website van Florealpes wordt deze soort zo beschreven. Cet astragale ne passe pas inaperçu. Ses énormes grappes de fleurs jaunes et brunes l’ont rendu emblématique du Queyras, région où il est très présent. Le fait qu’il soit localement très présent n’enlève rien au fait qu’il soit protégé au niveau national. Ook andere warmteminnende, Zuiderse planten vinden we hier, als we tenminste rond 1500 meter hoogte blijven wandelen, maar dat zijn we natuurlijk niet van plan.

Andere soorten met een mediterrane oorsprong zijn Centranthus angustifolius (Smalbladige spoorbloem), Laserpitium gallicum, Myricaria germanica (Duitse tamarisk), Nepeta nepetella, Ononis natrix ("Geel" stalkruid), Ononis cristata (O. cenisia), Salvia aethiopis en Echinops ritro. Wordt vervolgd, maar nu moet ik stoppen.

vrijdag, september 02, 2011

Wandelen bij de col du Lautaret

Bij de bekende col van Lautaret kun je niet alleen stevig fietsen maar ook mooi en zelfs gemakkelijk wandelen, waarbij je verschillende berglandschappen en biotopen kan bewonderen. De mythische berg La Meije, gletsjers, Sentier des crevasses, refuge de l'Alpe en een vallei met Tibetaanse allure.

We rijden van de Franse Queyras via Guillestre en Briançon naar de col de Lautaret, zowat 2067 meter hoog. Van hieruit vertrekt, vreemd genoeg, een bijna vlak wandelpad in de flanken van de Combeynot, de bocht om naar de refuge de l'Alpe 2077 meter.

Sentier des crevasses
Het is het sentier des Crevasses, klinkt gevaarlijk, maar is onschuldig mits je geen ietsiepietsie hoogtevrees hebt. Je maakt ook kennis met verschillende landschappen en biotopen. De weelderige plantengroei van de vochtige voedselrijke helling met lage elzenstruiken en de grote bladeren van de Klierstijl en Alpenzuring, wordt afgewisseld met de voedselarme zure grond en een heideachtig biotoop, vooral bestaand uit rijsbes en bosbes... Verderop, de bocht om, komen we in de kloof van de Romanche, deze rivier heeft hier bij de gletsjers van La Grande Ruine zijn oorsprong. Een deel van het pad loopt nu door de zwarte leisteen langs de ruisseau du Colombie. In de eroderende leisteen kan weinig groen zich handhaven, toch zijn er kleine plantjes die zich verstoppen achter een groter rotsblok of wel maken ze lange, fijne wortels die gewoon mee glijden met het puin. Tijmsoorten en Alpenleeuwenbekjes bijvoorbeeld. Naast al de kleine plantjes kijken we aan de overzijde van de kloof zomaar op de hangende gletsjer van de mythische Meije. We staren een tijdje naar de overkant, de ijstorens zo dichtbij en toch onbereikbaar ver weg.

Refuge de l'Alpe de Villar d'Arêne
We wandelen verder, langzaam komen we weer in de Alpenweilanden, grote hoeveelheden uitgebloeide maar nog steeds imponerende gele gentianen flankeren het pad. We komen bij de refuge, van hieruit kijken we diep de brede beekvallei in richting La Grande Ruine en de 2 hoog gelegen refuges Le Clot du Pavé en Adéle Planchard. De vallei lokt, roept, lonkt maar die roep kunnen we vandaag niet beantwoorden.

Na onze middagpicknick, samen met kippen en honden van de refuge, dalen we zonder kippen met de GR 54 tot Le Pied du Col. Een stevige zigzagafdaling met veel bergbeekjes en watervalletjes. Le pied du col op 1700 meter. Een kleine berekening leert ons dat we zowat 300 meter moeten klimmen om terug bij de motorhome en bij de col du Lautaret te komen. Inge en Karin verkiezen naar beneden naar Villar d'Arêne te wandelen, waar we hen straks kunnen oppikken. Laura, Hilde, David en ik wandelen langs de bergweilanden wel in de buurt van de autoweg naar de col. Niet het mooiste stuk van deze wandeling maar toch vredig, zo wandelend langs de gemaaide golvende weilanden. We zien de motorhome al staan, kruizen nog een moerassig gebiedje met sterk ruikende wilgen (pijnstiller op onze weg) en net voor de col nog een veldje met meesterwortel en naar anijs geurende roomse kervel. Een aromatische afsluiting van deze tocht.

Info La Meije.
La Meije is niet de hoogste maar wel de steilste berg in het Franse Nationale park van de Ecrins. De berg heeft 3 toppen, het hoogste punt noemt Grand Pic de la Meije en is 3984 m hoog, wordt ook wel 'le doigt de Dieu' genoemd omwille van zijn dreigende, waarschuwende vingervorm. De eerste beklimming van La Meije werd voltooid op 16 augustus 1877 door Boileau de Castelnau en Pierre Gaspard.

Info refuge de l'Alpe de Villar d'Arêne.
Een makkelijk toegangkelijke berghut gelegen tussen de bergweilanden op 2079 meter. In de zomer open van 2 juni tot 11 september. Beheerder : KAINCZ André 05320 LES FREAUX. tel.: 04.76.79.93.44. Tel. refuge : 04.76.79.94.66. GPS coördinaten: N / 4985.867 E / 293.809.

zondag, juni 26, 2011

Col de Montseti

Bij refuge du Ruitor
Wandelen in de bergen. Het genot en het gevaar van de natuur, je weg zoeken, moe en bezweet, voelen dat je leeft. Vandaag willen we via de refuge du Ruitor naar de col de Montseti 2550 meter en langs het Lac Noir naar beneden tot aan de refuge Archeboc om dan in een grote bocht terug bij de auto's uit te komen.

We rijden naar St Foye Tarentaise, draaien dan omhoog naar Mazure en naar Le Crôt en nog steiler tot 1700 meter naar de eindparking van La Valonne. We zijn in de Franse Alpen, de Vanoise en het is zondag. Er zijn dan ook wat meer wandelaars, vooral dagjesmensen in de bergen dan gewoonlijk. Ook jonge mensen, die zelfs met stokbrood in de hand en sandalen aan de voeten naar boven trippelen. Moet kunnen vind ik en hopelijk willen ze alleen maar een mooi picknickplekje vinden bij een meer. Wij, de bende van M., wisselend gezelschap maar bekend met mekaar, toeren al een weekje rond in onze geliefde bergen, we hebben dus al wat training achter de rug en dus ook al enige conditie opgebouwd. Vijf dagen zeven uur per dag stevig stappen.

donderdag, juni 29, 2006

Met de bende in de bergen. Vanoise / Bonneval sur Arc.

Route: Pont St Charles 2057m - Gorge de Malpasset - Refuge de Prariond 2324m - Col de la Galise 2987m - Col de la Lose 2957m - Refuge - Pont St Charles

Een dag waarvoor woorden niet zullen volstaan. Elke zin, elk woord zal een beperking zijn van de belevenissen van vandaag. Toch een poging.

Met de auto over Col de L’Iseran (2764m), kleine stop om de zomerskiërs bezig te zien. Verder richting Val d’Isère tot aan de Pont St Charles (2057m). Parking en start, koud en zonnig,
richting Refuge de Prariond op 2324m. Heel leuke wandeling langs de Gorge de Malpasset, rustig stijgend voor ongeveer een uurtje, alpenkauwen in ons gezelschap.
Middagmaal aan de refuge en dan de bergen in naar de Col de la Galise (2987m) langs enorme steenmannekes en sneeuwveldjes. Onderweg passeren we wat marmotten die ravotten. Vanop het pad is de Glacier des Sources de l’Isere te zien. De col zelf was niet zo bijzonder (niets aangeduid) ware het niet dat we nu écht op de grens met Italië staan en we langs de andere kant het Lago Serru en de Plan Ballotta zien waar Miguel, Maurice en ik zeven jaar geleden ook rondliepen. De Gran Paradiso, de Punta Violetta en de weg naar de vallei van de Savoie hut zijn
duidelijk te zien.

Op de kam naar de Col de la Lose (2957m) lijkt niet mogelijk dus dalen we een beetje af. Zo botsen we op een gems en dan lopen we het ene sneeuwveldje na het andere onder de voet (ondanks de ongerustheid van Olivier) om toch nog het pad naar de Col de la Lose te vinden. Op de col is er weer dat zicht op de Gran Paradiso. Nóg een beetje hoger dan de col, waar een muurtje op een rotsblok staat, dat blijkt dé Grand Cocor te zijn (3035m). Omdat ook nu de crête geen goed idee lijkt, gaan we terug langs de zelfde sneeuwveldjes. Nu we weten dat de sneeuwveldjes ‘veilig’ zijn ,kunnen we er met volle teugen van genieten.

Op de kam naar de Col de la Lose (2957m) lijkt niet mogelijk dus dalen we een beetje af. Zo botsen we op een gems en dan lopen we het ene sneeuwveldje na het andere onder de voet (ondanks de ongerustheid van Olivier) om toch nog het pad naar de Col de la Lose te vinden. Op de col is er weer dat zicht op de Gran Paradiso. Nóg een beetje hoger dan de col, waar een muurtje op een rotsblok staat, dat blijkt dé Grand Cocor te zijn (3035m).Omdat ook nu de crête geen goed idee lijkt, gaan we terug langs de zelfde sneeuwveldjes. Nu we weten dat de sneeuwveldjes ‘veilig’ zijn ,kunnen we er met volle teugen van genieten.