Iep of olm, niet zo direct de boom waar we vandaag veel medische aandacht aan besteden. Wij kennen hem vooral omwille van de gevreesde iepenziekte, waardoor hele iepenbestanden volledig vernietigd worden. Toch is het een boom die in een ver verleden ook om zijn geneeskrachtige kwaliteiten bekend was.
Dodoens (1554) beschrijft de iep al in zijn Cruydtboeck 'Die Olmboom wordt gheheeten in Griecx Ptelea, In Latijn Ulmus, In Hoochduytsch Rustholtz en Yffenholtz. In Franchois Orme. De Gladde iep (Ulmus minor) heette vroeger Veldiep (Engels: Smoothleafed Elm, European Field Elm), een naam die berustte op de oude botanische naam Ulmus campestris (van Latijn campus 'veld') voor zowel de Engelse als de Nederlandse veldiep. Ulmus, waarvan ons woord olm is afgeleid, is het Latijnse woord voor iep; procera betekent 'rijzig, slank'. Het woord iep komt uitsluitend in het Nederlands voor, de herkomst is onbekend. Het Engelse woord elm is verwant met olm.
Iepen uiterlijk
De boom bloeit in maart met rode bloemen. In april groeien daar massa’s platte, vliezige zaden uit. Omdat deze beginnen te groeien voordat de iep in blad komt, worden iepen eerst frisgroen van het zaad. Wat mij het meeste opvalt in de winter zijn de jonge takken die schuin omhoog, naar buiten gericht groeien. In de winter vallen de kale, jonge takken op omdat ze een soort visgraatpatroon hebben, de kleine takjes zitten afwisselend links en rechts aan de grote tak vast (iepenveren).
De boom bloeit in maart met rode bloemen. In april groeien daar massa’s platte, vliezige zaden uit. Omdat deze beginnen te groeien voordat de iep in blad komt, worden iepen eerst frisgroen van het zaad. Wat mij het meeste opvalt in de winter zijn de jonge takken die schuin omhoog, naar buiten gericht groeien. In de winter vallen de kale, jonge takken op omdat ze een soort visgraatpatroon hebben, de kleine takjes zitten afwisselend links en rechts aan de grote tak vast (iepenveren).
Ulmus, medicinaal gebruik bij Dodonaeus, Matthiolus en Munting
Al gebruiken we de olm nu nauwelijks nog voor zijn geneeskrachtige kwaliteiten toch schreef Dodonaeus er heel wat 'cracht ende werckinghe' aan toe. Vooral voor de huid en als bloedstelpend, wondgenezend middel werden de bladeren en de schors aangeprezen. Die bladeren van Olmen heylen ende ghenesen die versche wonden cleyn ghestooten ende daer op gheleyt. Tselve doen oock die binnenste scorssen als die wonden daer mede verbonden worden. Die bladeren van Olmen met azijn vermenght/ ghenesen die quade ruydicheyt ende scorftheyt. Die vetticheyt ende vochticheyt die in die bladeren ghevonden wordt/ maeckt die huyt ende dat aensicht schoon/ ende doet die vlecken sproet ende masen vergaen/ daer op ghestreken. Dus als cosmetisch water of lotion leek het ook interessant te zijn. Matthiolus, nog een autoriteit uit de 16de eeuw adviseerde het vocht dat bij het klieven van het verse hout uit het merg liep, tegen haaruitval. Ook in Abraham Munting's 'Nauwkeurige beschrijving der Aardgewassen' werd de wortelbast beschreven 'om brandwonden te genezen zonder littekens na te laten'.
Ulmus in de gemmotherapie
Een boom dus die volgens de oude literatuur vooral goed zou moeten zijn voor huid en haar. En dat wordt enigszins bevestigt door zijn gebruik in de hedendaagse gemmotherapie, waarbij vooral de knoppen van de Ulmus campestris (Ulmus minor, Gladde iep) gebruikt worden tegen nat eczeem, acné en impetigo. De knoppen hebben een huidzuiverende werking en mogelijk een regulerende werking op de talgafscheiding, dus te proberen bij een te vette huid