De boksdoorn staat als eerste struik op ons programma. Deze plant is de laatste jaren beroemd geworden onder de naam gojibes, gezondheidsbesje uit het Verre Oosten, maar groeit hier gewoon in de duinen. Verder zien we hier meidoorn, de bessen zijn bijzonder geschikt voor een versleten hart, en zijn ook nu nog te plukken. Vooral bomen en struiken vallen nu het meeste op. Vlier is bijna bladerloos, de gestippelde, gegroefde schors en de laatste verlepte bladeren geven de struik een triest, wat verlopen uiterlijk, oude zwerver zonder onderdak. De kardinaalsmuts daarentegen met zijn groene, soepele takken oogt heel wat vrolijker.
We steken de weg en spoorweg over, in het duinbos vinden we nog groene pijpjes van de wilde bieslook, Allium species. Goed te eten op dit moment, zacht en met subtiele knoflooksmaak. Verder langs het paardenpad zijn het de kiemplantjes van de winterpostelein die frisgroen opvallen, nog niet veel aan te eten maar is straks wel onze wintersla bij uitstek. Resten van uitgebloeid nagelkruid is de klassieke plant langs deze paden. De hakerige zaden laten zich graag vervoeren via kleding en beharing om zich verderop weer uit te zaaien. Deze Geum wordt niet veel meer gebruikt, maar is zonder meer een goede geneeskrachtige plant, vooral de wortel is voor de darmen bij reizigersdiarree te gebruiken. Gewoon uitgebreid op een stukje wortel knabbelen en zo het sap met speeksel mengen en doorslikken.
Langs de rand van het bos zijn het vooral ruigtekruiden zoals bijvoet die hier graag groeien. De houtige stengels zijn ook in de winter herkenbaar. Geneeskrachtig maar niet veel meer gebruikt, vroeger was de wortel als amulet zelfs in gebruik tegen epilepsie. Wat we van dat soort gebruiken moeten denken, blijft moeilijk. De nuchterheid gebied ons dat ten strengste af te keuren, maar deze oude gebruiken eens goed onderzoeken lijkt me ook wel verstandig. Alleen waar moeten we in godsnaam beginnen?
Even doorstappen en we kunnen het duin in. Daar vinden we natuurlijk duindoorn, en dat vind ik het wonderbesje van bij ons. In de duinen voelen deze duindoornen zich volop thuis, naast hun hoofdwortel vormen ze veel horizontale uitlopers, waarmee ze zich woekerend kunnen uitbreiden. Deze krachtige uitlopers kunnen in de tuin zelfs de terrastegels verplaatsen.
Duindoorn heeft vooral in het Oosten een lange en gereputeerde geschiedenis achter zich. In Tibet was het een veel gebruikte plant. Zelfs de soldaten en paarden van Djengis Khan zouden hun uithoudingsvermogen te danken hebben aan het eten van duindoornbessen. Hopelijk niet hun agressiviteit. Het verhaal over de paarden-kracht vinden we ook bij de Oude Grieken terug. Zieke dieren werden niet opgeruimd maar vrij gelaten en kwamen later gezond terug omdat ze zowel bladeren als bessen van duindoorn gegeten hadden. Dus toch hyppos phaino, glimmende paarden.
Ook wij snoepen wat van de zuur-zoete bessen, zeker ook goed voor onze huid.
Over het duin heen, zien we de zee en laten de zoute, gezonde zeelucht door onze luchtwegen stromen. Lucht als voedsel. Ook dat is fytotherapie.