dinsdag, maart 22, 2016

Klein hoefblad in de oude groeve

 De bloemen van klein hoefblad zijn er zoals steeds vroeg bij. Massaal vind ik ze vandaag in een verlaten steengroeve in de Molignéevallei. Omgewoelde, kale, braakliggende terreinen, daar voelt deze woekeraar zich het best thuis. Het blad, dat pas na de bloei aan de plant komt, werd tot voor kort veel in hoest- en luchtwegmiddeltjes gebruikt maar omdat er ook gevaarlijke pyrrolizidine-alkaloïden in ontdekt werden, is het in diskrediet geraakt. Niet dat je er op korte termijn dood van gaat, maar wel omdat die alkaloïden bij lang gebruik levercellen kunnen beschadigen. Thee van trekken kan nog steeds zonder problemen, alleen liefst geen weken aan een stuk.

Klein hoefblad etymologie
De naam  ‘tussilago’ komt van ‘tussis’ hoesten en ‘agere’ verdrijven, naar zijn hoestdempende werking en dus zou het kunnen dat de Nederlandse naam oorspronkelijk ‘hoestblad’ geweest is. Ook de Grieken noemden haar ‘becchion’ van besso (hoesten). Zowel bij Plinius als bij Dioscorides vinden we de plant als hoestblad terug, met de nodige ingewikkelde en soms sympathieke recepturen, zoals het opzuigen van smeulende bladeren door een pijpje.

Uiteindelijk heeft de naam Hoefblad het gewonnen. In de Codex Bonnensis (11de eeuw) wordt het ‘Rossehuf’ (hoef van een ros), Bock in zijn ‘Neu Kreuterbuch’ zegt Rosshuf en Fuchsius (1543) spreekt zelfs over Peertsclauwe, tenminste in de Nederlanse vertaling. Hoe dan ook de officiële Nederlandse en Latijnse naam is nu Klein hoefblad – Tussilago farfara en dat kan alleen nog veranderen mits toestemming van een officiële taalcommissie. Ja, ook daar hebben wij officiële instanties voor.

Nog wat andere namen
Tussilago farfara L., Tussilage, pas d'âne (Frankrijk), Coltsfoot (GB), Gemeiner Huflattich (Duitsland)
Andere Engelse namen voor Klein hoefblad: assfoot, Butterbur, Butter dock, Coughwort, coltsfoot (veulenvoet), horsefoot, foalfoot, bull'sfoot, horsehoof, colt-herb, clayweed, cleats, dove-dock,
Andere Franse namen voor Klein hoefblad: chou de vigne, herbe de Saint-Quirin, herbe aux pattes, pas de cheval, pied de cheval, racine de peste, taconnet.


22 maart terreurdag

22 maart. Een terreurdag voor Brussel en Belgie. Vreemd, verschrikkelijk. Ik zeg mijn herboristenles in Antwerpen  af, en rij wat doelloos rond in Hastière en omgeving. Bezoek als troost de plantenkwekerij Ortie-culture in Biesmerée. Nog geen overdaad van planten aanwezig, toch koop ik wat sterk geurende, vreemde troostkruiden. Een doorlevend Afrikaantje, Tagete limoné, twee Griekse oregano's, doorlevend bonenkruid met citroengeur, en een klimmende groente Basella.....

Een gesprekje, een mooie vallei met geschiedenis en dan weer verder dwalen... naar de Molignéevallei. Een kort bezoek aan een verlaten steengroeve met bloeiend klein hoefblad. Heel gewoon, geel bloeiend en woekerend in schoonheid. De natuur gaat, ondanks alles, verder zijn gang.


zaterdag, maart 12, 2016

Witte dovenetel

Tijdens onze herinnerwandeling bij Weelde Statie vonden we ook een eerste bloeiende witte dovenetel. Niks bijzonder zou ik zeggen of zouden juist 'niks bijzondere' dingen de moeite waard zijn? Deze gewone Lamium album stond in het begin van mijn 'carrière' als herborist hoog genoteerd op mijn lijst van waardevolle planten. Het waren de witte lipbloemetjes die gebruikt werden en in de oude kruidenboeken geadviseerd werden tegen witte vloed en dus stond hij in mijn cursusboek bij de vrouwenkruiden. Ondertussen is de plant uit mijn cursusboek verdwenen en vervangen door betere, hormonaal werkende planten met deftige namen zoals Vitex agnus castus en Cimicifuga racemosa, maar nu vind ik het tijd om weer meer aandacht te besteden aan gewone planten van bij ons. Terug naar de roots.

Witte dovenetel vroeger
Het aftreksel van de witte dovenetel werd, overeenkomstig zijn signatuur, gebruikt tegen de witte vloed. Volgens de oude natuurgeneeswijze helpt de thee jonge meisjes van zestien en zeventien jaar. Het kruid bevat inderdaad meer dan tien procent looistoffen, waardoor het samentrekkend werkt. Uitwendig werden de gekookte bladeren op gezwellen en andere huidkwalen gelegd. Ons aller Dodoens schrijft in 1554 'Dove netelen die met zout gestampt zijn genezen en verteren en scheiden alle gezwellen, kroppen en klieren als het daarop gelegd wordt en zijn van krachten en werking de netelen zeer gelijk'. Een dampbad, gemaakt met de bladeren en kokend water, kon gebruikt worden bij oorpijn.

Ook de paarse dovenetel werd gebruikt. Een zalf, van de bloemen, hielp uitwendig bij brandwonden, koudvuur (het afsterven van weefsels) en zweren, gelijk de witte dovenetel. Indien de paarse dovenetel samen met boter wordt gebakken, ontstaat er een zalfje dat gebruikt kan worden bij kliergezwellen en aambeien. Tegen aambeien kende men trouwens ook nog een ander middel met dit kruid. Men moest dan eerst een prop kneden, waarbij het sap erg belangrijk is. Men waste dan de aambeien met deze prop. Hierna werd een blad van de 'klis' (Arctium) geplukt en tegen de aambeien gehouden, waardoor de pijn en de jeuk zouden verdwijnen.

Het zijn merkwaardige  volkse toepassingen die nu in de moderne fytotherapie niet meer gebruikt worden, maar uitzoeken of deze oude middeltjes werkzaam zijn lijkt mij wel nuttig.

De dovenetels waren (zijn) ideale kinderplanten, want behalve dat de kinderen de honing uit de bloemen kunnen zuigen,  zijn er ook molentjes mee te maken. Hoe? De stengel wordt op twee punten afgebroken, zodanig dat er op elk eind zich een krans van blad en bloem bevindt. In het midden van dit stukje vierkante stengel wordt een speld geprikt. Nu wordt deze speld aan beide kanten vastgehouden en kun je door er tegenaan te blazen het molentje laten draaien.

De vele namen van dovenetel
Dovenetel werd ook 'dannetel', 'dauwnetel' en 'dampnetel' genoemd . In België vinden we namen zoals 'melktingel', 'melknittel' en 'melknetel' voor de witte dovenetel en 'rode melknetel' voor de paarse soort.  Ook de naam 'zachte zengel' kwam voor. Zengel afkomstig van zengen (branden).
Behalve de vergelijking met brandnetel bestaan er nog namen, waarbij de honing uit de bloem een belangrijke rol speelt. Rond 1300 noemde Jan Yperman het 'honichbloem' voor de witte soort. Bijnamen voor de witte dovenetel waren 'suikertjes', 'suikernetel', 'zuugbloem' voor beide soorten, 'zuigbuisjes', 'zuiglammetjes'.
De honing wordt nog steeds door kinderen uit de bloemen gezogen, als de bijen hen niet voor zijn geweest. Hiermee in verband, zijn de Belgische bijnamen 'mammeluiters', 'mammeluiten', 'memmen-kruid' en 'memmekens'. Deze naamgeving heeft te maken met borsten of 'mammae'. Zuigbloemen is dus wel zeer toepasselijk.

Behalve dat de planten gebruikt worden om er honing uit te zuigen, werden zij ook gebruikt als voedsel voor pluimvee en konijnen, zoals de bijnamen 'goudhaansvoer' en'goudhaanseten'  laten zien en 'rabbit-meat' (konijnenvlees) in Engeland. De bladeren, op zijn spinazies, zijn ook voor de mens eetbaar.

Voor verrassende wetenschappelijk onderzoeken zie https://sites.google.com/site/kruidwis/planten-van-a-tot-z/lamium-album-witte-dovenetel