Posts tonen met het label beenbreek. Alle posts tonen
Posts tonen met het label beenbreek. Alle posts tonen

zondag, september 10, 2023

Wandelen in de hoge venen. Beenbreek.

Wandelen in de Hoge Venen. Heimweewandelingen zijn het voor mij. Vroeger wandelden en kampeerden we in het Brackvenn bij min 20 graden. Overlevingstochten noemden we het dan ook. Nu in de zomer met een tropische 30 graden is het een andere vorm van overleven. We vinden vooral zuurminnende planten, nogal logisch in het veen. Struikheide, veel soorten bosbessen maar ook zeldzamere soorten ogentroost en beenbreek. Vreemde naam beenbreek en inderdaad in de hoge venen was het vroeger niet altijd even veilig. Veel boeren lieten hun vee en schapen grazen in de zure venen. Vaak verdwenen er dieren in de moerassen die vroeger veel uitgestrekter waren dan nu. Meer dan eens gebeurde dit door dat de dieren hun benen braken tussen de grasbulten van het hoogveen. Een ander verhaal doet de ronde dat in de zure venen er te weinig calcium beschikbaar was voor de dieren, waardoor ze broze botten kregen en deze dan ook gemakkelijk braken. 
Een plant in de venen herinnert ons dus nog aan het verlies van vee in die tijd, de Beenbreek (Narthecium ossifragum). In de venen groeit Beenbreek tussen ander soorten van het zure en vochtige milieu, zoals Gewone dophei (Erica tetralix), Kleine zonnedauw (Drosera intermedia) en Veenpluis (Eriophorum angustifolium). De diepgele bloemen van het beenbreek kwamen vroeger in zulke aantallen voor dat het veen geel werd gekleurd. 

Etymologie van de Beenbreek
Een generaal-majoor Georg Reichwein, uit Christiana, schreef in 1661 een brief aan Simon Paulli, waarin hij beschreef dat het vee, wanneer het Narthecium graast, van stonde aan een ziekte krijgt, waarbij alle beenderen breken en vermolmen, zodat men de pijpbeenderen met huid en al om een stok kan winden.
Toch gaan de beesten niet dadelijk dood; ze kunnen zelfs nog genezen, als ze maar gevoerd worden met de fijngemalen beenderen van andere slachtoffers. Reichwein noemt deze plantensoort daarom Ossifragi, en Paulli, die dit verhaal in de tweede druk, van 1667, van zijn boek over de geneeskruiden publiceert, noemt de plant Beengraes.
   Linnaeus, die in zijn "Flora lapponica" van 1737 wel aan de juistheid van dit verhaal twijfelt, kiest toch in 1753 de soortaanduiding ossifragum bij het geslacht Anthericum (graslelie).
Volgens de internationale nomenclatuurregels is die soortaanduiding gebleven, al werd ook sindsdien de soort overgebracht naar een nieuw geslacht Narthecium.
Na 1793 komt ook in Duitse boeken de naam Beinbrech voor, sinds 1830 meer en meer vervangen door Beinheil, wat eigenlijk precies het omgekeerde betekent, namelijk beengenezend, maar op zulke kleinigheden moet men niet letten bij het vergelijken en verklaren van plantennamen.

Van der Trappens verhaal, Ossifrage de Norvège
J.E. van der Trappen wijdt in zijn "Herbarium Vivum" (1839) een lange beschouwing aan deze laster tegen « eene der voornaamste sieraden van onze flora »: « moeijelijk kan men zich voorstellen dat deze Narthecium, die voor ons zooveel bekoorlijks heeft, voor het vee zulke nadeelige eigenschappen in zich verborgen houdt, als daaraan door eenigen toegeschreven zijn geworden.
Men heeft immers beweerd dat zij den bijnaam van ossifragum ontving, omdat zij het vermogen zoude bezitten om de beenen van het vee dat haar gegeten had, niet alleen zwak en krachteloos, maar ook zeer lichtbaar te maken. 
Zoo heerschte er vóór anderhalve eeuw in het Brandenburgsche en in het hertogdom Maagdenburg, reeds sedert eenige jaren een veeziekte, waarbij beenbreuk een hoofdverschijnsel was.
Eenigen geloofden zekerlijk dat deze plant, toen vrij algemeen onder den naam van Ossifrage de Norvège bekend, de oorzaak was dat het vee zoodanig vermagerde, dat de ruggegraat begon uit te steken, en zelfs wel middendoor brak, waardoor het gaan natuurlijk belet werd.

Jacob Fabricius, lijfarts van den Zweedschen koning Christiaan zoude dezelve in 1614 het eerst uit Noorwegen mede gebragt hebben. (.) Hoe deze Narthecium dit bewerkte werd van deze zóó, van genen weder anders begrepen, of liever op de zonderlingste wijzen verklaard: Simon Paulli was van oordeel dat er in de gronden waar deze plant groeit, kwikzilver of lood aanwezig is; anderen verwierpen dit gevoelen ganschelijk, doch kwamen op hunnen beurt met allerlei ongerijmdheden voor den dag.
Ik zal hiervan geen gewag maken, maar mij vergenoegen met deze plant slechts als een pronkstuk der Natuur te beschouwen, want ontegenzeggelijk bestaan er voorwerpen, die volstrektelijk tot dit doel schijnen daargesteld te zijn.
Misschien is de meening, dat de moeras-Narthecium voor het vee zoo verderfelijk is, enkel daaruit ontstaan, dat de beesten die zich met het voeder van zulke plaatsen, waar deze plant veel groeide behelpen moesten, zwak en ziekelijk, traag en loom in de beenen werden.

Zulke plaatsen toch leveren inderdaad bijna geen bekwaam veevoeder op, en het is daarom niet te verwonderen dat bij het vee, op dergelijke plaatsen weidende, en hierdoor al spoedig een niet behoorlijk gevoed ligchaam omdragende, verschijnselen als bovengenoemd waargenomen zijn geworden.Voor lang al is door anderen gene stelling ontkend geworden; Gunner noemde dezelve reeds een fabel.

Toch blijkt de negatieve werking van de beenbreek helemaal geen fabel. En blijken de planten wel degelijk giftig kan zijn voor het vee.

For more than four centuries, the intake of Narthecium ossifragum has been associated with poisoning in domesticated animals. Saponins occurring in flowering tops of the plant are considered to cause kidney damage in calves. At present, there are more than 30 papers on the saponins of N. ossifragum in the literature, although the structures of these compounds have hitherto not been determined. Here, we identify the saponins of N. ossifragum as sarsasapogenin, sarsasapogenin-3-O-β-galactopyranoside, sarsasapogenin-3-O-(2'-O-β-glucopyranosyl-β-galactopyranoside) and sarsasapogenin-3-O-(2'-O-β-glucopyranosyl-3'-O-α-arabinopyranosyl-β-galactopyranoside). Moreover, six aromatic natural products were isolated and characterized from the methanolic extract from flowers of N. ossifragum. 

All compounds were tested for cytotoxicity in mammalian cell lines derived from the heart, kidney, and haematological tissues. The saponins exhibited cytotoxicity in the micromolar range, with proportionally increasing cytotoxicity with increasing number of glycosyl substituents. The most potent compound was the main saponin sarsasapogenin-3-O-(2'-O-β-glucopyranosyl-3'-O-α-arabinopyranosyl-β-galactopyranoside), which produced cell death at concentrations below 3-4 μM in all three cell lines tested. This indicates that the saponins are the toxicants mainly responsible for kidney damage observed in cattle after ingestion of N. ossifragum.

Positiever is dat de gele bloemen vroeger als haarkleurmiddel in gebruik zijn geweest. This plant was known as 'Maiden Hair' because the yellow flowers were used as hair dye.

vrijdag, augustus 02, 2013

Het veen van Venec

In de namiddag, onze laatste kruidendag, proberen we nog 'alles' van Bretagne of  'Le Finistère' (het eind van de wereld) te zien. 
Dus op naar de chapelle de Saint Herbot. Herbot, weer zo'n heidense heilige die waarschijnlijk nooit bestaan heeft maar toch de heilige van de gehoornde dieren werd. Vlakbij bezoeken we nog een klein en indrukwekkend rustig stuwmeer, waar we genieten van het filosofisch weerspiegelend wateroppervlak. De stilte slaat je om de oren, de eiken gekleed met immens mos verleiden je tot omarming. Maar wij gaan weer rustig verder, we willen toch even bij het grote stuwmeer van de Mont d'Arrée vertoeven en in het veen van Venec rondsnuffelen. We parkeren bij het immense meer in het onooglijk dorpje Nestavel-Braz en wandelen naar het veen van Venec, na enig zoeken vinden we toch een wandelspoor tussen de stevige graspollen. We komen bij een klein afgeplagd stukje veen waar de ronde zonnedauw welig glinsterend tiert. Nog verder vinden we bijna uitgebloeid beenbreek. Het is ook het gebied waar je strompelend over de pollen je benen kan breken of waar je in het natte veen weggezogen kan worden. Dus altijd spannend om te lopen voor stoere mannen, Berit staat ons dan ook, vanop de verharde weg, bezorgd op te wachten. Maar we halen het, veenpluis, beenbreek en zonnedauw laten we gezond achter in het biotoop waar ze thuis horen.
Beenbreek

Une tourbière protégée: la tourbière du Venec
Dans les années 1980, un industriel s’intéresse à la masse de tourbe du site du Venec à Brennilis. Les naturalistes de la SEPNB (Société pour l’Étude et la Protection de la Nature en Bretagne) alertent alors les autorités compétentes qui demandent une étude scientifique du site. Celle-ci révèle la grande valeur patrimoniale de la tourbière et conduit à la création de la Réserve Naturelle du Venec en 1993. Sa gestion est alors confiée à Bretagne vivante - SEPNB. La tourbière bombée du Venec, unique tourbière bombée (l'épaisseur de la tourbe y atteint 4 à 5 mètres) encore active de Bretagne est située sur la rive Nord du réservoir Saint Michel elle occupe une superficie de 48 hectares et est visitable en s'adressant à la "maison de la réserve naturelle" ("maison des castors"), qui dépend du Parc naturel régional d'Armorique, implantée à Brennilis.

Trois espaces naturels structurent la réserve : en périphérie, on trouve des landes et des prairies humides, des petits bois de saules puis une tourbière basse dite de transition, souvent inondée et enfin la tourbière bombée proprement dite. Celle-ci forme une véritable lentille convexe que l’on voit nettement se détacher au-dessus de l’horizon rectiligne du lac.
Ce site abrite de nombreuses plantes protégées et rares comme la sphaigne de la Pylaie, le lycopode inondé, les deux rossolis, l'utriculaire mais aussi des animaux comme le lézard vivipare, l'argyronète (la seule araignée à pouvoir vivre sous l'eau), le damier de la succise (un papillon) ou le sympretrum noir (une libellule).

Le Yeun Elez, espace naturel désormais attractif


Het veen van Venec, aan de horizon Le mont Saint-Michel de Brasparts
Appartenant au Parc naturel régional d'Armorique depuis 1969, le Yeun Elez accueille de nombreuses espèces animales: courlis cendré, hérons, canards, busards cendrés et busards Saint-Martin, lézards vivipares, loutres d'Europe, putois d'Europe, etc. et même depuis 1968 des castors (Maison de la réserve naturelle et des castors à Brennilis), et végétales : linaigrette (sa fleur ressemble à celle du coton et était collectée jusqu'à la Première Guerre mondiale pour faire des pansements et des oreillers, ou encore pour protéger les pattes des chevaux dans les tranchées), narthécie des marais, malaxis des tourbières (orchidée rarissime, Orchidaceae, dite aussi orchis), droséra (plante carnivore et médicinale qui fut collectée par les enfants pour fabriquer un sirop contre la toux entre les deux guerres mondiales, à l'initiative d'un pharmacien du Huelgoat) dans un paysage de landes et de tourbières, grassette commune et utriculaire commune (toutes deux aussi plantes carnivores), polygala commun, solidage verge d'or, élodes des marais, alisma nageante, violette des marais, potentille des marais, gentiane pneumonanthe, piment royal, etc.

Over beenbreek, Narthecium ossifragum.
Het woord Narthecium is waarschijnlijk afkomstig van anthericum (rechtopstaande stengel). De oervorm daarvan was het Griekse woord ather (stengel, stekel). Het tweede deel, ossifragum is een samentrekking van os (been) en frago (breken). Dus beenbreek.
Vee dat teveel beenbreek at, kreeg beschadiging aan de lever. Er kwam teveel phyllo-erythrine in het bloed. Die stof wordt gevormd bij de afbraak van de bladkleurstof chlorofyl door micro-organismen in de maag. Normaal wordt deze stof met de gal uitgescheiden, maar door de leverstoornis komt er teveel phyllo-erythrine in het bloed en dus ook in de huid. Daardoor kan de huid veel minder goed tegen zonlicht en ontstaat een overgevoeligheid voor zonlicht. En kregen de dieren, vooral schapen, brosse botten.