Posts tonen met het label etymologie. Alle posts tonen
Posts tonen met het label etymologie. Alle posts tonen

donderdag, juni 02, 2022

Klapperende rozen?

De naam Papaver komen we reeds bij de Romeinen tegen als benaming voor de Klaproos. Over de oorsprong van de naam papaver zijn de meningen verdeeld.
  De een beweert dat zij is afgeleid van het Keltische papapap : kinderbrij of kinderpap, omdat men het sap van de Slaapbol (P. somniferum) of van de Klaproos aan het eten voor kleine kinderen toevoegde om beter te kunnen slapen.
Het gebruik om huilende of hoestende kinderen een siroop van het sap te geven is nog in gebruik. Men wil de naam ook zo verklaren dat deze wellicht afgeleid kan worden van papare : eten, omdat de zaden gegeten werden. Wij doen dit thans nog in de vorm van maanzaadbroodjes. Dit zijn broodjes die met zaden van de Slaapbol of Maankop bestrooid werden voor zij de oven ingingen om gebakken te worden. Wel zeer oud moet dit gebruik geweest zijn, want Plinius schrijft reeds over het bestrooien van het brood met maanzaad. Ook brood dat op sabbat door de joden wordt gegeten, wordt nog steeds met deze zaden bestrooid als zinnebeeld van de overvloed van manna in de woestijn. 

De soortnaam rhoeas (reuas) is afgeleid van het Griekse woord rhyas, wat afvallend betekent, omdat de bloemblaadjes snel afvallen. Bij Dioscorides vinden we een papaversoort beschreven die snel haar bloemblaadjes afwerpt en door hem rhoeas genoemd werd. Theophrastus (ca. 372-287 voor ) heeft ook de papaver onder dezelfde naam in zijn Historia plantarum beschreven en schrijft dat de bloemknoppen als dessert gegeten werden. 

De naam klaproos heeft zijn oorsprong mogelijk te danken aan een kinderspelletje, wat bij Fuchs (1543) als volgt beschreven vinden: 'De kinderen hebben het genuechte met dessen bloemen, went sij legghen de bladeren tusschen haer handen oft op haer voorhooft, ende sy doen die clappen oft geluyt geuven, ende
daerom so heet dit cruyt Clapper rose.' 

De Cock en Teirlinck (het begin van de vorige eeuw) beschrijven dit 'Klakkerkes maken' als volgt: 'Men een bloemblaadje bolvormig zoodat men een klein beursje bekomt. Dit slaat men op voorhoofd of handrug. De samengedrukte lucht doet het kleine zakje met een knal openspringen.' Ook in andere landen kende men dit spelletje en zo kreeg de papaver overeenkomstige namen. Andere namen zijn nog Klapper en
Klapperroos, maar deze schijnen in onbruik te zijn geraakt. De toevoeging van roos is hier als bloem op te vatten. Sommigen wil de naam Klaproos ook verklaren omdat de rijpe zaden in de vruchtdoos een klapperend geluid maken.


dinsdag, november 09, 2021

Paardenkastanje. Signatuur en oude gebruiken.

De paardenkastanje geeft zich bloot. Kandelaartakken worden zichtbaar, bladstelen breken van het forse, veelvingerig blad, de paardenhoef wordt zichtbaar. Signatuur?

De paardenkastanje, Aesculus hyppocastanum werd ooit in lange lanen aangeplant als sierboom. In Brussel is hij opvallend meer langs de openbare weg aanwezig dan in andere Europese steden dankzij koning Leopold II die een voorliefde had voor deze soort om er de grote lanen mee te verfraaien. De bladeren en bloemen verschijnen vanaf april en zijn majestueuze voorkomen en dicht gebladerte maken er een boom van eerste orde van, zeer geschikt om monumentale decors te vormen, vooral bij aanplantingen in rijen. 
Zijn hout is wit, melkachtig, met zijdeachtig uitzicht, zeer homogeen, zeer licht en zacht, gemakkelijk te bewerken maar weinig duurzaam. Het brandt slecht. Het werd vooral gebruikt bij het brandschilderen. De kastanje bevat zetmeel, saponinen (aescine) en glucosiden die de vrucht licht toxisch maken (esculine, fraxine). De aescine (of escine) bezit geneeskrachtige eigenschappen (ontstekingwerend en vaatvernauwend) terwijl de esculine gebruikt wordt voor de identificatie van micro-organismen. In de fytotherapie worden een uit de noten gewonnen lotion en capsules gebruikt om bloedsomloopproblemen en aambeien te behandelen.

In de postume Vlaamse heruitgave van het kruidenboek van Dodoens uit 1618, die door andere geleerden verzorgd werd, lezen we: “De vreemde Castanten [bedoeld is de kastanjes van de Paardenkastanje] zijn seer goet om de dempige [kortademige] ende hoestende Peerden te helpen ende te genesen: daerom zijn sy Peerde Castanien oft Ros-Castanien geheeten.” Hier verschijnt dus met enige verandering de nu gebruikelijke Nederlandse naam Paardenkastanje.

De algemene bladsteel van het samengestelde blad heeft aan de voet een verdikking die enigszins op de hoef van een paard lijkt en die bladsteel laat na het vallen van het blad een hoefijzervormig bladlitteken op een twijg achter, waarbij nog vlekken te zien zijn die op hoefnagels gelijken en te wijten zijn aan afgebroken vaatbundels. Soms wordt gedacht dat dit de naam van de boom verklaart, maar het is eerder de historische verklaring over de genezende kracht van de kastanjezaden die geloofwaardig is.

God, de duivel, kastanje en oude gebruiken

God schiep de tamme kastanje. Toen de duivel dat zag wilde hij ook zo’n boom maken. Dit werd de paardenkastanje, die staat dus onder duivelse invloed. Ook reuma kwam van de duivel. Zo worden al vanouds zaden door de ouden tegen jicht gebruikt en nog niet lang geleden droegen de mannen (en de vrouwen?) de zaden in hun broekzakken om hen zo te beschermen tegen reuma. Het krachtigst werken de kastanjes die je gekregen hebt. Uit de zaden werd vroeger een middel bereid tegen reuma, jicht en neuralgie. 

De zaden bevatten saponinen of zeepstoffen. Het ruwe vet werd na een behandeling gebruikt bij de spiritusbereiding en als een extract voor toiletzepen. Het meel bevat een soort stijfsel dat bekend is als amandelmeel of patés d’ amande, wat uit de gedroogde en gezeefde vrucht bereid en waar een geurtje aan toegevoegd werd. Zo was het geschikt om de handen te verzachten. Dat stijfsel werd ook gebruikt door boekbinders om de boeken te beschermen tegen insecten. En ook nu gebruiken we weer de zeepstoffen om kleding en haar te wassen.

Van de vrucht werd een snuifpoeder gemaakt door ze te verbranden en tot een poeder te malen. Het niezend vermogen werd eraan gegeven door er de tot poeder vermalen bloemetjes van lelietje der dalen doorheen te mengen.

De olierijke afkooksels van de groene schillen werden wel gebruikt om luizen te verdrijven. Hiermee werden de naden van de bedstede met het afkooksel ingesmeerd.

De bast werd tegen koorts gebruikt. Net zoals de schors bezit het een heilzame en ingewand versterkende kracht, de reden waarom men deze boom wel eens de Europese kinaboom noemde (kinineboom: Cinchona)

woensdag, mei 26, 2021

Koekoeksbloem, vrolijke vergankelijkheid

In vochtige weilanden, langs oevers van rivieren kunnen we ze nu dansend tegen komen. De echte koekoeksbloem. Deze sierlijke vaste plant uit de Anjerfamilie (Caryophyllaceae) die zowat 80 cm hoog kan worden, heeft heldergroene bladeren smal lancetvormig en de frêle stengels zijn vaak vertakt en ruw behaard. Opvallend zijn de franje-achtige bloemen waarmee de plant sierlijk kan bloeien. De bloemen vallen des temeer op omdat aan de stengels maar weinig blaadjes zitten. Ze zien er wat rafelig uit (een Engelse naam voor de plant luidt Ragged robin: rafelige roodborst). De bloemkleur is rozerood, een enkele keer komen ook witte bloemen voor. De bloeitijd loopt van mei t/m juli met soms nog een tweede bloei in de nazomer en herfst van augustus tot in oktober.

Echte koekoeksbloem in vochtig grasland 

Echte koekoeksbloem, Silene flos-cuculi houdt van vochtige tot drassige grond die matig voedselrijk is. Dit kan zowel zand, leem, lichte klei, zavel als veenbodem zijn. Ze is o.a. te vinden in vochtige tot natte graslanden/hooilanden en bermen, aan sloot- en waterkanten, in vochtige lichte loofbossen en in duinvalleien. Waar de natuurlijke omstandigheden goed zijn, kan de Echte koekoeksbloem massaal aanwezig zijn en vormt ze grote rozerode tapijten. Het is een zonminnende soort die ook gedijt op licht-beschaduwde plekken. In Nederland is het een nog vrij algemene soort, behalve in de zeekleigebieden. Het is een Rode Lijstsoort. In Vlaanderen (eveneens Rode Lijst) en in Wallonië ook aangemerkt als een vrij algemene soort. Hoewel Echte koekoeksbloem wordt beschouwd als een soort die nog vrij algemeen voorkomt, is ze in het natuurlijke landschap sterk achteruitgegaan. Vooral bemesting en verlaging van de grondwaterstand ten behoeve van intensieve landbouw en veeteelt zijn desastreus voor deze soort. 

In haar natuurlijke habitat kan ze samen voorkomen met Gewone dotterbloem, Pinksterbloem, Grote ratelaar, Veldlathyrus en verschillende orchideeënsoorten. De bloemen worden bestoven door honingbijen, wilde bijen, hommels en dag- en nachtvlinders. 

Naamgeving 

De botanische naam Silene gaat terug naar de bosgod Silenus, die wordt beschouwd als de vader van de silenen. Hij staat vaak dronken en rijdend op een ezel afgebeeld met een dikke buik, net als de opgeblazen kelk van de koekoeksbloem. Volgens een andere interpretatie stamt silene af van het Griekse sialon in de betekenis van speeksel of slijm, omdat vele soorten kleverig zijn. De soortaanduiding Flos-cuculi is samengesteld uit de Latijnse woorden flos = bloem en cuculus = koekoek, koekoeksbloem. Een vroegere botanische naam voor de plant was Lychnis flos-cuculi. 

Voor de Nederlandse naam zijn twee verklaringen: de naam is aan de plant gegeven omdat de bloei zou samenvallen met de komst en de roep van de koekoek. Een tweede, meer waarschijnlijke verklaring hangt samen met een soort schuim dat je vaak kunt vinden in de bladoksels van verschillende soorten koekoeksbloemen. Dit schuim is afkomstig van de larve van de schuimcicade (door het beestje zelf geproduceerd en als beschermende woning gebruikt). Het werd voor koekoeksspog (spuug) aangezien. 

Volksnamen zijn Kraaienbloem, Hanebloem, Haanderikkebloem en Haneklauwen (de stengel met bloem doen aan een vogelpoot denken), Vleeschbloem, Saffraanbloem, Roodsteerntje en Rode sterrekes (verwijzing naar de rozerode kleur van de bloem), Mariaroosje en Pinksterbloem (in relatie tot de bloeitijd), Armoedsbloem (de bloemen zien er rafelig uit en riepen blijkbaar een beeld van armoede op), Kikkerbloemen (mogelijk omdat de plant op drassige plekken groeit), Wilde duizendschoon, Wilde tuilkens en Wilde lichnis. 

Magisch ritueel spiritueel 

In de middeleeuwen werden van Koekoeksbloem kransen en guirlandes gevlochten die werden gebruikt als een teken van vreugde of verdriet bij trouwerijen of begrafenissen. 

Medicinaal weinig gebruikt

Onze bekendste 16e-eeuwse plantkundige Dodonaeus schreef over Echte koekoeksbloem: 'Het zaad, kruid en het hele gewas van de kraaibloempjes is zeer goed tegen de steken van de schorpioenen, ja ze hebben daar zo grote kracht in dat het kruid alleen voor de schorpioenen geworpen die heel machteloos en traag maakt zodat ze niemand schadelijk of hinderlijk kunnen wezen, het geneest ook allerhande vergif'. De plant bevat o.a. saponinen, maar er zijn verder geen medicinale toepassingen bekend.  Toch zijn er enkele onderzoeken geweest, die aanwijzingen geven voor een anti-schimmelwerking 'this report is the first to show the biological activity of L. flos-cuculi in terms of the antifungal and antiamoebic activities and acute toxicity. It is also the first isolation of the main ecdysteroids from L. flos-cuculi micropropagated, ecdysteroid-rich plant material'. *

Wild en vrolijk in de tuin

Echte koekoeksbloem kan een tuin lange tijd sieren met haar uitbundige en langdurige bloei. Ze heeft wel een vochtige tot natte en liefst zonnige standplaats nodig. Koekoeksbloem wordt ook als sierplant in verschillende variëteiten gekweekt met o.a. witte en dubbele bloemen. In het openbaar groen een mooie soort voor vochtige weides, natte bermen of oeverranden. Aantrekkelijke bloemenweides worden gecreëerd met soorten als Pinksterbloem, Kleine ratelaar, Scherpe boterbloem, Gevleugeld hertshooi, Rietorchis, Moerasspirea en Poelruit. 

*Molecules. 2021 Feb 9;26(4):904. doi: 10.3390/molecules26040904.Two Ecdysteroids Isolated from Micropropagated Lychnis flos-cuculi and the Biological Activity of Plant Material

maandag, februari 15, 2021

Verhalen over veldsla


In de warmere rotshellingen van de Maas bij Hastiere, net onder de sneeuw vandaan, vind ik al volwassen wilde veldsla en kruidige kraailook. Een kant-en-klaar winterslaatje. 

Veldsla  is een één- of tweejarig laagblijvend plantje van 10 cm. hoog.  Oorspronkelijk komt het voor op Sardinië en groeit nu in een groot deel van Europa. Rond 1560 begon men het te telen en tot voor de oorlog van 1940 werd het bij ons veel gekweekt.
 
Onze aller Dodoens, wel eeuwen geleden, schrijftDe Nederlanders noemen dit kruidje wit moes en soms ook veldtkrop en soms kleer-ooghe, anders heeft het geen namen die me bekend zijn en daarnaar zal men het in het Latijn Album olus (witte groente) en in het Grieks Leucolachanon mogen noemen. Dit kruid wordt veldt-kroppen genoemd omdat zijn bladeren als die net uitspruiten op die van de jonge sla of andijvie lijken en goed zijn om in salade gegeten te worden en daarom noemt men het in het Waalse land sallade de chanoine, zegt Lobel.’  

En verder schrijft Dodoens 'Dit kruidje is wat verkoelend en daartoe vochtig makend van aard en in al zijn werkingen en eigenschappen de tamme sla vrij gelijk en in gebreke van die wordt het in de winterse maanden en in het begin van de lente op tafel gebracht en met azijn, olie en zout van vele met goede smaak gegeten zoals ander salade en voorwaar het wordt geenszins voor het slechtste saladekruid gehouden.

Vele namen heeft het in het verleden gekregen. 
  • Veldsla of veldkrop, korensla, walsla, witmoes. 
  • Duitse namen: Ackerlattich, Acker, - Feld, - of gruner Salat, Dorersalat, Feldkropp, Katterlesalat, Mausohrsalat, Vogerlsalat, Rebkresla, Wingertsalat,  Kornsalat. 
  • Engelse namen: corn salad, white pot herb, milk grass en lambs lettuce een vertaling van het 16de eeuwse Lactuca agnina.
  • Franse namen: laitue de brebis: kindersalade, salade de pretre: priestersalade of salade de chanoine: kanunniksalade, salade royal, vergelijk Engelse salade royal, dus vroeger veel gekweekt voor en in de kastelen en kloosters, Franse mache: van macher, kauwen. 
  • In Duitsland groeit het ook veel in het wild en heet daar Schaffmauler en Weiss moosz’. Mogelijk omdat het graag door schapen gegeten werd, Schafmaulchen waarschijnlijk naar de vorm van de bladeren,  Lammersalat, Lemkuntunge, Lammlezinke of Lammerlattich, 
  • Door de ouden werd beweerd dat het de locust: de sprinkhaan van Johannis de Doper zou zijn geweest die hij in de woestijn had gegeten, het sprinkhanenkruid. De zaadhuisjes lijken met enige fantasie wel wat op een sprinkhaan.
En zo zie je maar weer, tot wat voor verhalen zo'n onnozel groen plantje in de hellingen van Hastiere, kan leiden.

dinsdag, december 01, 2020

Over de maretak uit de Herba, tijdschrift herboristenvereniging juni 2001, 20 jaar geleden

Maretak heeft een traditionele rol als versiering tijdens de kerstdagen, de plant moet het lot gunstig stemmen tijdens het komende jaar. (Dat zal wel nodig zijn in 2021)

Maretakken in populieren
Mijn eerste huismaretak dateert van 2 jaar geleden, meegebracht van een wandeling met Maurice in de buurt van Dinant. Maurice heeft toen voor alle deelnemers uit een perenboom maretakken gesneden.
Vorige winter heb ik in de Gaumestreek prachtige maretakken gezien. Ik kon ze echter niet mee naar huis nemen omdat ze te groot waren om te vervoeren met de trein.
Deze winter heb ik me terug kunnen voorzien van maretakken. Ik heb ze meegebracht uit de Franse Vogezen, waar menig appelboom met maretakken tiert.

De maretak is een semi-parasiet, hij profiteert van de kracht van de boom en gebruikt het water en de mineralen die de boom via zijn wortels naar boven zuigt, maar hij doet zelf aan fotosynthese.
Maretak woekert op wel honderd verschillende boomsoorten. Hij is voornamelijk te vinden in fruitbomen en in populieren, op kalkhoudende grond. In zeldzame gevallen vinden we de plant ook wel in eik, beuk, olm of hazelaar. De eik en de beuk hebben een waslaag op de schors wat kiemen moeilijk maakt.
Maretak komt nooit voor op de plataan omdat de schors afschilfert.

In de 16de eeuw ontdekten botanici dat de maretak werd verspreid door vogels. Het eerste geschreven bericht hierover verschijnt in 1532 in Engeland van de hand van een zekere Turner.
Het zijn voornamelijk lijsters en merels die de vruchten eten en hun uitwerpselen met de onverteerde zaden achterlaten op de takken. Het zaad kiemt en maakt een zuigwortel, die door de bast heen dringt en zich vastzet in het weefsel.
Bij ontkieming is de maretak nog geen semi-parasiet maar een epifyt die zelf voor water zorgt. Er moet dus voldoende vocht in de vorm van regen of mist in de lucht aanwezig zijn. De plant heeft pas later in zijn ontwikkeling een parasitair karakter verkregen, iets dat nu erfelijk geworden is.

Het geslacht Viscum, over andere soorten maretakken.

Peraxilla colensoi / Scarlet mistletoe
De Amerikaanse maretak, Phoradendron flavescens, groeit op verschillende soorten loofbomen o.a. de rode esdoorn en de olm.
De bladerloze dwergmaretak, Arceuthobium pusillum, parasiteert op coniferen zoals pijnbomen en sparren. 
De Nieuw-Zeelandse maretakken, Peraxilla tetrapetula en Peraxilla colensoi Scarlet mistletoe hebben vijf centimeter lange, vingervormige bloemknoppen die door honingvogels worden bezocht. De klokvogel en de halskraagvogel hebben een truc bedacht om hun concurrentie voor te zijn. Ze pakken de ongeopende bloemknoppen vast en geven er een ferme draai aan. De knop knalt dan open, waarbij de vogel aan de nectar kan en het stuifmeel op zijn kop krijgt om op andere bloemen over te brengen. Vogels zien zo ogenblikkelijk of de bloem al bezoek heeft gehad. De maretak heeft zich in de loop van de evolutie aan de vogels aangepast; de bloemen gaan niet meer vanzelf open! Wanneer ze niet door vogels worden geopend, scheuren de bloemblaadjes uiteindelijk onderaan los en de bloem poogt dan aan zelfbestuiving te doen


Latijnse naam; Viscum album of Lignum crucis
Viscum komt van ‘viscidus’ of ‘viscosus’ wat kleverig betekent.
Dit viscus vinden we ook terug in Turdus viscivorus, de naam voor de grote lijster die zich tijdens de wintermaanden voedt met de vruchten van de maretak. Door zijn tussenkomst komen de zaden onbeschadigd aan de boombast vast te zitten, vandaar ook de naam vogellijm.

Nederlandse namen; Maretak, mistel, vogellijm, duivelsgras, duivelsnest, heksenbezem, magische twijg van Prosperina.
De naam maretak laat vermoeden dat de plant te maken heeft met de bezwering van het kwade of de ‘mare’.
De aartsengel Lucifer werd na zijn opstand tegen God samen met zijn aanhangers uit de hemel verdreven en in de hel geworpen. Een deel van de vervloekten bleef hangen tijdens de val, o.a. in maretakken. De Zuid Limburgse volksnaam 'Duivelsnest' verwijst hiernaar. Van verre lijkt de maretak op een groot duister nest.
De maretak is de magische twijg van Prosperina waarmee de Trojaanse held Aeneas de deuren van het duistere onderaardse rijk kon openen.
De maretak verjoeg slangen en werd daarom ook wel eens slangenwortel genoemd.
Heksenbezem, voor de ene is de maretak het rijpaard van heksen voor de andere is de maretak anti-magisch en kan men er heksen mee wegvegen of verjagen.

Franse namen : Gui, gui de chène, buchon de sorcière, balai de sorcière.
Ook wel herbe de la croix, genoemd, omdat het hout van het kruis van maretak was gemaakt, daardoor is maretak gedegradeerd tot een parasiet.
De maretak opent niet alleen de poort van de hel maar ook andere deuren zoals men kan lezen bij Albertus Magnus; 'La dixième herbe est apellée par les Chaldéens Luperax, par les Grecs Elisena, et par les Français Guy de Chène. Elle croit dans les arbres qui sont percez et ouvre toute sorte de serrure'.

Engelse naam : Mistletoe  de 'missel thrush' is een soort lijster
Volgens Professor Skeat stamt mistletoe af van het Anglosaksisch woord Misteltan. Tan betekent twijg en Mistel is vogellijm.Mistel kan ook worden vertaald als uitwerpsel. In de oude tijden dacht men dat er spontaan leven kon ontstaan uit uitwerpselen. Door observatie hadden ze vastgesteld dat maretak ontstond waar vogels hun uitwerpsels hadden geponeerd.
Volgens Dr. Prior betekent mistl 'anders' omdat de plant er steeds anders uit ziet naargelang de boom waarop hij groeit en omdat hij anders groeit dan gewone planten.
In de 14de eeuw werd het Mystyldene genoemd.
Shakespeare noemt de plant 'the baleful Mistletoe' naar de Scandinavische legende van Baldur.

Uit de Herba, tijdschrift herboristenvereniging nr 31 juni 2001 geschreven door Marleen Van Ende

zondag, november 22, 2020

Klis en mijn kat

Kriskras wandelen door ons domein. Van de paden af, tussen de huisjes door. Dit keer op zoek naar onze 'kleine', de grijze kat die hier in haar nieuw domein nogal schrikkerig reageert op kinderstemmetjes en andere vreemde geluiden. 

De kat vond ik niet zo direct maar wel wat uitgebloeide kliswortelplanten. De hakerige zaadbollen hingen er nog volop aan, klaar om in de vacht van honden, katten en everzwijnen mee te reizen naar andere oorden. Doelloos mee reizen naar andere oorden, dat zou ik nu ook wel willen. In afwachting hang ik mezelf maar vol met klisklitten. 

Deze zaden werden vroeger zelfs als kinderspel gebruikt. Als ik de plant een zekere intelligentie mag toedichten, zou je kunnen zeggen dat de klis er voor gezorgd heeft dat kinderen zich met zijn zaden kunnen amuseren, waardoor de plant zich gemakkelijker kan voortplanten. Al zal hij in onze tijd wel nieuwe trucjes moeten verzinnen om in leven te blijven. Ten andere de klis is de uitvinder van de industriële klittenband, denk maar aan onze moderne sportkleding en schoenen met klittenband. Patent heeft de plant er niet op gekregen en beroemd is hij er ook niet van geworden.

Mogelijk is zijn gebruik als middel voor het haar ook een vorm van signatuurleer. Zaden die zo sterk in het haar hechten, moesten wel goed (of slecht) zijn voor het haar. Vroeger werd de wortel op brandewijn getrokken om als haargroeimiddel te worden gebruikt. Bakker (1928) schrijft dat dit gebruik in Waterland nog in zwang was. Bij kappers kon men nog preparaten, gemaakt van kliswortel, aantreffen. Dat dit een zeer oud middel is, kunnen we opmaken uit de geschriften van Plinius, uit het begin van onze jaartelling, die Lappa reeds roemt voor bovengenoemd doel. Ook Dioscorides kende de plant en schrijft, dat zij inwendig gebruikt kon worden bij bloedspuwen en longzweren en uitwendig bij peesverrekkingen. Slaat men de Pharmacopeea van 1805 op, dan komt de plant daarin nog voor.

De naam waaronder de wortel in de apotheek bekend stond was Radix Bardanae; de naam Bardanae wil men verklaren als zijnde van Italiaanse oorsprong, omdat de volksnaam bardana luidt. Dit woord is af te leiden van ‘barda’, de naam voor paardendeken, vanwege de grote onderste bladeren. Of deze uitleg de juiste is, valt te betwijfelen. In Frankrijk kent men de plant onder meer als Bardane officinale. In oude glossaria uit de elfde eeuw komt de Klit reeds als bardona voor. Volgens Niessen zou deze naam van Keltische oorsprong zijn. In de Capitulare de villis van ca. 795, komen we de naam parduna tegen en men neemt aan dat deze naam de Klis betreft. 

En ja onze grijze 'kleine' is gelukkig van zichzelf terug gekomen en zonder klisbollen in zijn pluizig haar.

Lees ook https://kunst-en-cultuur.infonu.nl/taal/35962-in-de-naam-van-klis.html en https://kunst-en-cultuur.infonu.nl/geschiedenis/84800-grote-klis-geschiedenis-van-een-kruid.html