Posts tonen met het label verhalen. Alle posts tonen
Posts tonen met het label verhalen. Alle posts tonen

vrijdag, februari 16, 2024

Bijvoet, een plant met een verleden


Wie kent hem nog, onze Bijvoet? Armzalig en vergeten, groeit hij langs wegen en op braakliggende terreinen tussen hondenstront, plastic afval en vettige frietzakken. Deze zwerver onder de planten, met de naam van een godin, had ooit een grootse, eerbiedwaardige reputatie als magisch middel tegen zwarte ziekten zoals hysterie en epilepsie. Hoe is hij zo laag kunnen vallen? Een geschiedenis.

Bijvoet, Dioskorides en Plinius
Artemisia, werd in de nobele Oudheid al vernoemd bij de oervader van de kruidengeneeskunde Pedanios Dioskorides en dan in de eerste plaats als gynaecologisch middel. Ook Plinius bericht in zijn „Historia naturalis" dat de Artemisia in het bijzonder vrouwenziekten geneest en dat de naam mogelijk van koningin Artemisia, de gemalin van koning Mausolus van Karië, afkomstig is. Toch, zegt Plinius verder, vele leiden den naam af van Artemis Eileithyia, in de Grieksche mythologie de godin der geboorten, die door de in barensnood verkerende vrouwen werd aangeroepen.

Van dezelfden Plinius stamt het aloude volksgeloof, dat bij mensen, die de plant aan de voeten bonden of in hun schoenen droegen, dus bij-de-voet, onvermoeibaar zouden worden. Dit gebruik vinden we nu nog steeds terug. Al zullen blaadjes bijvoet in je schoen eerder blaren veroorzaken, lijkt mij. Volgens vele etymologen is de naam bijvoet een verbastering van het Duitsche Beifusz uit het middel-Hoogduitsche Biboz, dat verwant is met Anaboz, Ambosy of aanbeeld en af te leiden is uit een oud-Germaans werkwoord bautan, is stooten, dat wat als kruiderij bij de spijzen gestampt wordt. Kun je nog volgen?

In de vroegere geneeskunde werd bijvoet dus bijna uitsluitend als gynaecologisch middel gebruikt. Zo zegt onze Rembert Dodoens „Medicyn van der stadt van Mechelen" in zijn kruidenboek (1554): Arthemisia in water ghesoden (getrokken) es seer goet den vrouwen / om daer over oft in te sittene in een bat oft sweet-cuype / want in dier manierden ghebruyckt / zoo doetet den vrouwen huer natuerlycke cranckheyt weder comen / ende drijft af die secundine ende die doode vruchten.

Bijgeloof, geloof en verhalen, wat is hun waarde?
Vroeger speelde de bijvoet een belangrijke rol in het volksgeloof. In verschillende oude kruidenboeken vindt men dan ook allerlei sterke verhalen, die voor een groot gedeelte reeds bij Plinius werden beschreven. Bijvoet behoorde tot die planten, die vooral op St. Jansdag, 24 Juni geplukt moest worden, omdat zij dan bovennatuurlijke toverkrachten en buitengewone geneeskrachten bezaten. Boeketten van op Sint Jansdag verzamelde bijvoet en andere kruiden, de zogenaamde kruidwissen, werden vroeger veel in de huizen en in de stallen opgehangen ter beveiliging en tegen betovering.

Wanneer men op St. Jansdag 's middags klokslag 12 uur een bijvoetplant uitgraaft, zal men dikwijls onder den wortel „een brandende kool" vinden; die helaas verdwijnt na de 12de klokslag. Wanneer je de kool snel, onder het grootste stilzwijgen, wegneemt, kan die vele ziekten genezen. In het bijzonder werden de vierdaagsche koorts en ‘de zware nood’ of epilepsie genoemd, dus ziekten, die volgens het volksgeloof met toverij verband hielden.

Zeer geheimzinnig klinkt ook het verhaal van Reinsberg Dürinsfeld uit Bohemen die in de „Festkalender 1861" over bijvoet vermeldt: Gaat men op Goeden Vrijdag onder diep stilzwijgen, en „achteruit loopend" naar een plaats toe, waar een bijvoetplant staat, dan zal men onder den uitgegraven wortel dikwijls een zwart wormpje vinden, dat men in een flesje moet doen en zorgvuldig moet bewaren. Nu mag de bezitter negen dagen lang niet bidden noch zich wassen; ook moet hij iedere dag bij het middagmaal een stuk brood onder tafel werpen, anders wordt het wormpje boos en is alle moeite tevergeefs. Is alles behoorlijk geschied, dan begint het wormpje te spreken en door zijn bemiddeling verkrijgt de gelukkige bezitter dan alles wat hij verlangt. De enige voorwaarde daarbij is, dat je het geld, dat je dagelijks ontvangt helemaal moet opmaken.

Volgens een sage kon vroeger een ieder, met behulp van bijvoetstengels zien, wanneer hij sterven moest. Om dat te weten, stak een man een aantal bijvoetstengels rondom in de aarde. Dat zag de Schepper en zeide: „Die kring van stengels zal niet lang blijven staan." Toen antwoordde de man: „Dat weet ik, maar zoolang ik leef, zullen die stengels rechtop blijven staan." Toen vroeg God wederom: „Hoe lang is dat dan?" En de man zeide: „Over drie dagen ben ik dood, en zoo lang kunnen de stengels zich nog houden, daarna zullen zij omvallen." Dit drieste antwoord ergerde God en hij sprak: „Van stonde af aan, zal geen mensch meer weten, hoe lang hij leeft."

Wat is de betekenis van die vreemde verhalen? Moeten we ze voor waarheid aannemen? Hebben ze een symbolische of geheime betekenis? Was het een manier om de gebruikswaarde van de plant makkelijker te onthouden? Of waren de mensen toen gewoon dom?

Verwarrende en andere volksnamen
De oude volksnamen voor Bijvoet zoals Sint Jansbloem en St. Janskruid zowel als het Duitsche Johanniskraut en Sonnenwendgürtel, houden natuurlijk verband met de betrekking, die er bestaat tussen de plant en Sint Jansdag, maar deze namen veroorzaken ook nu nog steeds verwarring met het echte Sint-janskruid, Hypericum perforatum.

Het Oud-Duitsche Flêgenkrat, Flaienkraut, doelt op het gebruik van de plant om vliegen te vangen. Het verhaal: Op een bosje bijvoetkruid, dat in de kamer wordt opgehangen, zetten zich 's avonds grote hoeveelheden vliegen neer. Trek je daar snel een zak overheen, dan zijn de vliegen gevangen en kunnen gemakkelijk gedood worden.

In het Engelse mugwort is volgens Prior, "On the popular names of British plants" 1879, het eerste gedeelte "mug" een verbastering van het oud-Engelsche mough, mot, wat dan weer verwijst naar de mottenverdrijvende werking van bijvoet. Reeds Dioscorides schreef in zijn Materia medica,uit de1ste eeuw na Christus, dat een Artemisiasoort, waarschijnlijk Artemisia absinthium, in de kast opgehangen, de kleding tegen motten beschermde.

Bijvoet tegen epilepsie
In de 19de en 20ste eeuw werd, vooral de wortel van Bijvoet nog steeds in de officiële geneeskunde gebruikt. In de tweede uitgave van de Nederlandse Farmacopee kwam Radix Artemisiae voor de laatste maal voor. Toen gold hij als een specifiek middel tegen epilepsie, vooral voor lichte gevallen, wanneer de toevallen in de puberteitsjaren en dan nog alleen overdag voorkwamen. Zo leest men in het Repertorium voor Geneeskundige Praktijk van Dr. Kerbert (1863): Radix Artemisiae is uitstekend tegen epilepsie, vooral epilepsie diurna der kinderen en bij andere chronische zenuwstoornissen.

Bijvoet blijft, ondanks alles, nog steeds welig langs wegranden groeien, zal hij nog ooit zijn reputatie uit het verleden terug krijgen of blijft hij voor altijd vergeten?

woensdag, december 25, 2019

Met mijn katten en mijn maretakken een magische kerst

Een kerst met mijn katten en al de groene bomen buiten. Een kerst met een wild bruisende rivier. Een kerst met de oude, aftakelende populier vol met immense maretakken, de ultieme kerstboom. Een boom vol met groene ballen en glinsterende bessen.


Meer nog dan hulst en klimop, verleent de maretak (Viscum album Linné), ook bekend onder zijn Engelse naam mistletoe, de kerstperiode een magische glans. Terwijl spar, hulst en klimop vandaag de dag vooral sfeerbrengers zijn, blijft de maretak ook nuchtere geesten tot enig gelovig gedrag aanzetten. Onder een aan muur of plafond bevestigde bussel mistletoe wordt nog altijd met overgave gekust, precies als in laat-middeleeuws Engeland, toen de kissing bush – een kroon van den, klimop en hulst met erbovenop fruit, papieren rozetten en kaarsen en in het midden een bosje maretak – een populair kerst- of midwinterattribuut werd.

De biologie van de plant is niet vreemd aan de bijzondere positie die hij inneemt. De maretak is wat botanici een halfparasiet noemen, een plant die deels zélf voor voedingsstoffen zorgt via fotosynthese, maar ten dele ook teert op de stofwisseling van een waardplant door mineralen te onttrekken aan diens sap. Favoriete waardplanten van Viscum album zijn, in Noord- en West-Europa, loofbomen met een zachte schors, zoals appel, meidoorn, linde, iep, wilg, populier, berk en es; twee ondersoorten uit de berglanden van Frankrijk tot Oostenrijk prefereren den, zilverspar en lork. Iets minder geliefde gastheren zijn kastanje, acacia en esdoorn; vrijwel nooit vindt men de maretak op eiken.

De botanische kenmerken van de maretak zijn godsdiensthistorisch niet zonder belang. Want de plant is niet alleen wintergroen, hij groeit in de hoogte op hout dat ‘s winters ogenschijnlijk morsdood is. De maretak die op eiken werd gevonden, moet wel helemaal als heel bijzonder zijn ervaren. De eik was daarenboven in een aantal culturen van de Europese oudheid een heilige boom, die met een hele rits hemel- en dondergoden werd geassocieerd, waarschijnlijk omdat geen boom zo vaak door de bliksem wordt getroffen. De Griekse Zeus (wiens belangrijkste heiligdom te Dodona oorspronkelijk een eikenbos was), de Romeinse Jupiter, de Baltische Perkunas (van wie de naam “eik” betekent), de Germaanse Thor, enz. Bij de Kelten bekleedde de eik zo’n belangrijke plaats dat Plinius de naam van de Gallische en Britse priesterkaste, de druïden (Gallisch *druis / druides) afleidde van het Griekse woord voor eik, drūs. Mogelijk ten onrechte, overigens: nogal wat hedendaagse keltologen denken *druis te kunnen terugvoeren tot *dru-wid, waarin ze dan deru- “sterk”, “stevig” en wid- “weten”, “kennis” herkennen.

Plinius' etymologie is gebaseerd op het rituele gebruik dat hij beschrijft in zijn Naturalis Historia (16:249-251) en dat we allemaal kennen uit Asterix de Galliër. De zesde dag van de maan klommen de druïden in de heilige eiken om met een gouden sikkel maretak te snijden, die werd opgevangen in een witte mantel omdat hij de grond niet mocht raken; vervolgens werden twee witte stieren geofferd. Met de geoogste mistletoe brouwden Panoramix’ collega’s, nog altijd volgens Plinius, een drank die bijzondere eigenschappen had: hij beschermde tegen alle mogelijke vergiften en genas onvruchtbaarheid.

Dit oogsten van de maretak zou volgens sommige auteurs aan de basis liggen van het zeer populaire Franse aguilaneuf. Aguilaneuf (of één van zijn tientallen varianten) verwijst naar het gebruik met Nieuwjaar te gaan bedelzingen, en lijkt zowel te slaan op het lied dat wordt gezongen als op de gift die de zanger krijgt. De etymologie is verre van duidelijk, maar men heeft wel gui, “maretak” in willen herkennen. Aguilaneuf zou dan een verbastering zijn van "au gui l’an neuf!", de kreet waarmee de druïden zouden hebben opgeroepen tot het oogsten van de maretak. Want lezen we bij Ovidius niet “Ad viscum Druidae cantare solebunt”: “de druïden hadden de gewoonte tot de maretak te zingen”? Dit vers zou echter apocrief zijn, en ook Plinius’ beweringen worden wel eens in twijfel worden getrokken – de man heeft wel meer verzonnen. Zodat sommigen de maretak elke rol in de druïdische religie ontzeggen. Tenminste, in de oorspronkelijke druïdische religieuze praktijk, die in de eerste eeuwen CE verdween – want hedendaagse druïden gaan uiteraard vrolijk met de maretak te keer. Recente archeologische vondsten lijken echter te bevestigen dat de Kelten wel degelijk met Viscum album in de weer waren. In de maag van veenlijken, afkomstig van ritueel ter dood gebrachte mensen, zijn zeer hoge concentraties van maretakpollen aangetroffen, wat suggereert dat het galgenmaal van de slachtoffers bestond uit iets waarin maretak was verwerkt. Bovendien kan het zeer karakteristieke en in de Keltische kunst veel voorkomende motief van het dubbele blad van de maretak moeilijk worden genegeerd. In de 5de eeuw BCE doet het zijn intrede als een variant op het mediterrane palmbladmotief en het lijkt eveneens verband te houden met het denkbeeld van de Levensboom. Maar, zelfs indien de maretak inderdaad een cruciale rol heeft gespeeld in de Keltische religie: is er daarom enige relatie tussen de praktijken van de druïden en de latere kerstmistletoe? Dit valt te betwijfelen: het druïdische ritueel voltrok zich immers niet ter gelegenheid van de winterzonnewende, een tijdstip dat in de Keltische kalender trouwens nauwelijks belang lijkt te hebben gehad.

Hoe ook, het Europese volksgeloof van later eeuwen bleef de plant uitzonderlijke eigenschappen toedichten. Hij zou bescherming bieden tegen zowel vuur als water, kon bliksem afweren en vergif neutraliseren en werd geacht allerlei kwalen te genezen (van vallende ziekte tot flatulentie) en de vruchtbaarheid van mens en vee te bevorderen. Plinius schrijft dat in zijn tijd werd geloofd dat onvruchtbare vrouwen na contact met een maretak zwanger werden, en mogelijk is het kussen onder de mistletoe nog een verre echo van dit geloof. De naam “maretak” zelf is trouwens een expliciete verwijzing naar de wereld van de magie: “mare” is een oud woord voor kwelgeest, denk aan “nachtmerrie” en maretak betekent “tak waarop de mare rust” of juist “tak die tegen de mare beschermt”.

In de Keltische talen verwijst de naam van de plant dan weer naar zijn medicinale kwaliteiten en betekent zo veel als “allesgenezer” (omnia santantem bij Plinius): Iers uile-iceadh of uile-ic(c), Schots uil-ioc, Welsh oll-iach. In Scandinavië werd maretak beschouwd als beschermer tegen twist en vijandigheid, als vredesbrenger. Bosjes werden boven de deur gehangen om bezoekers een veilig welkom te heten, en als vechtende krijgers mekaar troffen onder een boom waarin mistletoe groeide, moesten zij onmiddellijk de wapens neerleggen. Niettemin was het precies een maretak waarmee in de Scandinavische mythologie Balder, de vriendelijkste van alle goden, werd gedood. Alles in de hemel en op de aarde had een eed gezworen de lieflijke Balder nooit enig kwaad te berokkenen. Tijdens een spel zette de boosaardige Loki de blinde Hodur, Balders broer, ertoe aan ook met pijl en boog te schieten: Loki zou de pijl wel richten. Hodur spande de boog, Loki richtte… en schoot Balder dood – met een uit maretak gesneden pijl. Omdat de maretak noch tot de hemel, noch tot de aarde behoort, gold de universele eed niet voor hem.

Niet tot de ene, noch tot de andere wereld behoren: dát is waarschijnlijk wat de maretak heilig maakt, ánders – en daarom ook beladen met kracht en potentieel gevaarlijk. Regels gelden niet voor een wezen dat zich aan de categorieën van het bestaan onttrekt en evenmin voor wie zich in de invloedssfeer van zo’n wezen bevindt. Onder de mistletoe is alles anders: oorlog wordt er vrede, lichamelijk contact dat anders niet wordt getolereerd, kan er plots wel – vreemde vrouwen kussen, bijvoorbeeld. Als plant uit de schemerzone tussen verschillende werelden, heeft hij ook associaties met de onderwereld: de gouden twijg, die Aeneas in boek 6 van Vergilius’ Aeneis snijdt voor hij in de onderwereld afdaalt, kan vrijwel zeker met de maretak worden geïdentificeerd.

Al deze mythisch-religieuze associaties zijn er waarschijnlijk de oorzaak van, dat Viscum album niet alleen tot vandaag tot de verbeelding spreekt, maar tevens de midwinterplant is die eeuwenlang niet was toegelaten in de kerk. Niettemin werd ook hij met Jezus Christus in verband gebracht. Zo heeft hij namen gekregen als herbe de la Croix en lignum Crucis, die waarschijnlijk samenhangen met het geloof dat Jezus’ kruis van maretakkenhout was getimmerd en met de opvatting dat de T-vorm van de maretak de vorm van het kruis imiteert.

dinsdag, december 03, 2019

Meidoorn, verhalen en verzinsels

Meidoorn, zijn bloesem en zijn bessen behoren zonder meer bij de toptien van onze geneeskrachtige planten. Veilig, goed werkzaam, goed wetenschappelijk onderzocht, makkelijk te oogsten en te gebruiken voor onze geliefde hart. Meer dan genoeg redenen om bloesem en bessen te bewonderen en te waarderen. Niet te verwonderen dus dat er over de struik in het verleden ook vele verhalen verteld werden.


Volgens een Teutoonse legende zou de meidoorn ontstaan zijn uit een bliksemschicht, en daarom werd de heester vaak gebruikt voor begrafenisvuren, de kracht van de heilige rook zou de overledene rechtstreeks naar de hemel brengen.
In het oude Griekenland en Rome gebruikte men de meidoorn vooral bij huwelijksplechtigheden, bij de Grieken was de meidoorn gewijd aan de godin Maia, naar wie de maand mei genoemd is, in christelijke tijden werd de boom ook gekerstend en gewijd aan Maria. Meidoorns staan dan ook vaak bij Mariakapelletjes. Net als andere doornige struiken werd van de meidoorn gedacht dat hij de kracht had om bliksem en bozen te weren.

De meidoornbloesems symboliseren de ontluikende lente en de wedergeboorte van het leven. Onze voorouders omheinden hun heilige plaatsen met meidoornhagen, terwijl de Romeinen de hagedoorn wijdden aan de beschermgodin van de “huisdorpels”. Een ander boek vertelt dat de Romeinen met de meidoorn op de proppen kwamen toen Christus het levenslicht nog moest zien. Zij plantten de meidoorn rond hun weiden om het Romeinse vee binnen de perken te houden.
Toen de christenen het voor het zeggen kregen, kwamen Mariakapelletjes wel eens naast of midden in een meidoornstruik terecht. Zo’n kapelletje moest de ‘heidenen” eraan herinneren dat ze voortaan gunsten moesten afsmeken bij Maria en niet langer bij een of andere heidense god.

De bekendste heilige meidoorn is die van Glastonbury. Volgens de legende kwam Jozef van Arimathea in hartje winter van '63 na Christus naar dit plaatsje in Engeland. Hij stak zijn wandelstok in de grond. Toen gebeurde het grote wonder : de stok kreeg bloesems, net alsof het lente was. Een wandelstok uit meidoornhout gemaakt, hielp niet alleen bij het wandelen, maar maakte ook een beetje indruk. Hij beschermde, volgens de overlevering, de wandelaar tegen vermoeidheid. En voor de boeren, die net als Jozef de timmerman nogal last hadden van houtsplinters, kon de meidoorn een uitkomst zijn. Een papje van fijngestampte bessen en bladeren zorgden ervoor dat diepliggende splinters uit de huid loskwamen.
De nabijheid van de meidoornstruik inspireerde op haar beurt ook de ‘christelijke’ verhalen. Zo was het vlug algemeen aanvaard dat de meidoorn Christus’ doornenkroon symboliseerde. De meidoornbloesem met hun rode meeldraden, stelden dan weer zijn wonden voor.

Beschermstruik

Wie of wat er nu tussen zijn takken hing, een christelijk kapel of een Romeinse vogel, het deerde de meidoorn niet. Hij bleef alles met veel liefde beschermen. De bliksem kreeg geen kans als er een
meidoorn in de buurt stond. Maria kon zich in haar kapelletje veilig voelen. De reden voor de bliksemvriendelijkheid ligt voor de hand. Er zit namelijk niet veel vocht in de struik. Daardoor trekt
hij de bliksem niet zo intensief aan.

Een oude spreuk uit “De magische Kruidentuin” van Scott Gunningham zegt het zo :

Pas goed op voor een eikenboom
De bliksem zet je onder stroom
Rust niet tegen een essenstam,
Die zet je hart in vuur en vlam,
Zit maar onder een meidoorn neer
Hij is echt de beste beschermheer.

Je zorgt dus best voor meidoornstruiken rond je huis. Die waren trouwens ook voor andere dingen goed. Om te beginnen konden de heksen dan niet binnendringen om kwaad aan te richten. Dat was natuurlijk meegenomen. Zelfs als je met een heks getrouwd was, niet in heksen geloofde of geen meidoornstruiken naast je deur wilde, deed je er toch goed aan, tenminste toch een meidoorntak boven je deur te hangen. Dan was je huis beschermd tegen ziekten. Als je dan toch links of rechts door een microbe besmet werd, kon je nog altijd door een tunnel van meidoorntakken kruipen. Je beeldde je dan maar in dat je alle kwalen aan die takken liet hangen. Je kwam moreel gesterkt uit de tunnel te voorschijn. Als dat ook nog niet hielp, dan ging je best naar een tovenaar of kruidenvrouw die een meidoorn-toverstok had. De toverstok zorgde ervoor dat kwade geesten, die voor ziekten en andere ellende zorgden, uit de buurt bleven. Soms verjoegen ze ‘het boze’ uit de stallen door bloesems samen met meidoornhout te verbranden. De rook ontsmette de stal van het boze oog.
Meidoornbladeren in een kinderwiegje joegen boze geesten weg en hazelaar- en meidoorntakken werden bij het bruidsbed geplaatst. In huis opgehangen boden ze bescherming tegen blikseminslag.

Meistruik
De Engelsen gebruikten meidoorntakken vol bloesems, geplukt op de vooravond van 1 mei. Tussen de takken staken ze blauwe en gele bloemen. In de periode voor dat de aardappel het voornaamste voedingsmiddel werd, waren de koeien en hun producten speciaal beschermd. Kippen die zo vriendelijk waren een ei te leggen op Goede Vrijdag kregen ook een vriendelijke tik op hun kop. Een tijdje later hingen ze die eieren in de meistruik. De versierde struik kreeg een plek voor het huis. Die voorkwam het bederf van room- en melkproducten. Werd de melk ondanks de struik toch zuur, dan moest er magie of een andere bovennatuurlijk kracht aan het werk zijn. Dan moest je je weiland beschermen door er takken lijsterbes tussen te steken. Die konden de eventuele zwarte magie breken. De meistruik bleef twee weken staan tot de bloesems helemaal verwelkt waren.

Liefdessymbool
Als een meisje vroeger op 1 mei een meidoorntak voor haar deur zag hangen, ging haar hart sneller
slaan. Ze wist dan dat een bedeesde minnaar haar het hof wilde maken. Als het meisje een blauw of wit lint aan de tak vastmaakte, mocht de jongen naar binnen komen. Soms gebeurde het wel eens dat een boze pa of ma de tak over de haag wierp en een gevarendriehoek in de plaats hing ...
Als je wat ouder werd, nog op liefdespad wilde, je huis vol witte en blauwe linten lag en er nooit een meidoorntak in de wijde omgeving te bespeuren viel, moest je, voor je schoonheid door ouderdom verdween de wei in, want :

‘Als op 1 mei, een schone meid
zich ’s morgens in het veld neer vleit
en zich baadt in meidoorndauw
blijft ze een hemelschone vrouw’

Veel lieflijke, vreemde maar ook duidelijk verouderde verhalen zelfs wat met een seksistisch of discriminerend tintje. Verhalen zijn ook voor niks verhalen, verzinsels. Bedoeld om de mensenbezig te houden? Of mogelijk toch met een verborgen betekenis?

woensdag, maart 06, 2019

Maretak, leven en dood


Voor er bladeren aan de bomen komen toch nog maar eens over de maretak. 's Winters triomfeert deze goudgroene plant doorheen de bladerloze takken van populieren, appelbomen en anderen en toont hij zijn mooie. doorzichtige bessen. Dit verschijnsel zal vermoedelijk wel indruk hebben gemaakt op de oude volkeren. Feit is dat de maretak bij de Kelten en de Germanen zwaar beladen was met een symboliek van overwinning van het leven op de dood, van levenskracht en wedergeboorte. Zo beschreef de Romeinse encyclopedist Plinius de Oudere in zijn encyclopedie Naturalis Historia (77 n.o.j.) een ceremonie rond het afhakken van een maretak die op een eik groeit op de zesde dag van de maand. Die maretak mocht de grond niet raken, want dan zou hij al zijn krachten verliezen, en om die reden werd hij plechtig opgevangen op een wit laken.

In de Scandinavische en Germaanse mythologie was de maretak gewijd aan Balders moeder, Frigg. en aan de god Donar of Thor. De maretak speelt een cruciale rol in de Baldermythe. Frigg, Odins vrouw. wou op zeker ogenblik haar zoon Balder. de hulpvaardige, welbespraakte en stralende lichtgod beschermen door alle elementen. dieren en planten te doen zweren dal ze hem nooit pijn zouden doen. Maar in haar ijver vergat Frigg dit te vragen aan een klein maretakscheutje dat hoog in de kruin van een boom groeide. Loki, Balders jaloerse broer. speelde zijn moeders vergetelheid subtiel uit. Hij maakte een pijl uit maretakhout en gaf die aan zijn blinde broer Hödr met het verzoek de pijl naar Balder af te schieten: Balder was immers toch onkwetsbaar ... Hödr ging te goeder trouw op Loki 's voorstel in en schoot zijn broer Balder dood. Met Balders dood begon ook de godendeemstering ( Ragnarök) en de ondergang van de wereld.