Ik ontdek dat naast het Sint-Janskruid / Hypericum perforatum er op zijn minst één andere Hypericumsoort in onze tuin groeit en dat die andere soort ook rode hypericine bevat. Waarschijnlijk is het Hypericum maculatum, gevlekt hertshooi en dan mogelijk de ondersoort kantig hertshooi. Verder bestaat er ook nog het Frans hertshooi (Hypericum x desetangsii) wat een kruising is van Sint-Janskruid en Kantig hertshooi. Nogal ingewikkeld niet, ja de botanici maken er soms ook een potje van. Omdat onze tuinsoort ook hypericine lijkt te bevatten en omdat we in Bretagne zijn, zou ons plantje natuurlijk ook dat Franse hertshooi kunnen zijn
De naam hertshooi betekent " hard hooi" . De plant heeft die naam te danken aan de harde, houtige stengels. Hypericum komt van het Griekse hypoen Erica (onder of tussen heide). Sommigen beweren dat Hypericum verwijst naar de god Hyperion, vader van de zon in de Griekse mythologie, omdat de bloemen zonnegeel zijn en rond de langste dag van het jaar bloeien. Maculatum betekent " gevlekt" , obtusiusculum " met stompe vormen"
En of deze hypericum nu ook dezelfde werking heeft als Sint-Janskruid, zou ik wel willen weten. Dus toch maar eens een tinctuur maken en uitproberen? Meestal wordt alleen Sint-Janskruid medicinaal gebruikt en daar hou ik mezelf ook aan, toch vind je bij Dodonaeus ook toepassingen van andere Hypericumsoorten.
Het zaad van Ascyrum (hertshooi) dat een half lood zwaar met honingwater een lange tijd gedronken wordt geneest jicht, dat is de pijn van de heup. Het gestampte kruid is goed om op de verbranding te leggen. De wijn waar de bladeren in gekookt zijn heeft kracht om de wonden te helen als je ze daar dikwijls mee wast.
http://dier-en-natuur.infonu.nl/bloemen-en-planten/24915-in-de-naam-van-sint-janskruid.html
donderdag, juli 10, 2014
dinsdag, juli 08, 2014
Manoir de Saint-Pol-Roux
Eens een dagje toerist gespeeld in Bretagne. Of ik kan het ook deftig prospectie noemen voor onze kruidenstage in augustus. Naar Cameret sur Mer, de nabijgelegen ruige rotspunt Pointe de Pen-hir, de alignement van Lagatjar en de ruïne-manoir van de dichter Saint-Pol-Roux.
En dit alles op enkele kilometers van mekaar. En dat heb ik het nog niet gehad over de planten. Blaas- en andere wieren op de rotsstranden, strandbiet, zeevenkel en gewone wilde venkel die zich blijkbaar in de zoute zeelucht op zijn best voelt.
Maar nu toch maar even over de ruine-manoir, die vandaag vooral onder die wilde wolkenluchten immens tot mijn verbeelding spreekt en dan het verhaal van een dichter in een immense manoir die dichterlijk-dramatisch ten onder ging. À quelques mètres des alignements de Lagatjar, se trouvent les ruines du manoir de Pierre Paul Roux, alias Saint-Pol-Roux, alias Le Magnifique.
Immense poète, reconnu dès ses débuts par Mallarmé, précurseur du mouvement surréaliste, il tourna le dos au milieu littéraire parisien et vint s'installer en juin 1905 avec femme et enfants dans ce manoir qu'il fit construire sur la falaise de Pen Hat. Son isolement volontaire était néanmoins relatif : il était très impliqué dans la vie quotidienne camarétoise, et nombre de ses amis venaient régulièrement lui rendre visite ici (Victor Ségalen, Max Jacob, Pierre Mac-Orlan, André Breton...).
Juin 1940: Un soldat allemand pénètre dans le manoir, tue la gouvernante, blesse Saint-Pol-Roux et sa fille Divine, et s'enfuit. Ils sont emmenés tous les deux à Brest, à l'hôpital. Quand il revient, il découvre le manoir pillé et tous ses écrits déchirés, brûlés, envolés... Le choc fut grand. Il tomba rapidement malade et mourut quelques jours plus tard. Il est enterré dans le cimetière de Camaret.
En 1944, le manoir, occupé par les allemands, fut bombardé par l'aviation alliée.
"J'ai fait inscrire sur un entablement de mon manoir ces mots orgueilleux peut-être : Ici j'ai découvert la vérité du monde."
En dit alles op enkele kilometers van mekaar. En dat heb ik het nog niet gehad over de planten. Blaas- en andere wieren op de rotsstranden, strandbiet, zeevenkel en gewone wilde venkel die zich blijkbaar in de zoute zeelucht op zijn best voelt.
Maar nu toch maar even over de ruine-manoir, die vandaag vooral onder die wilde wolkenluchten immens tot mijn verbeelding spreekt en dan het verhaal van een dichter in een immense manoir die dichterlijk-dramatisch ten onder ging. À quelques mètres des alignements de Lagatjar, se trouvent les ruines du manoir de Pierre Paul Roux, alias Saint-Pol-Roux, alias Le Magnifique.
Immense poète, reconnu dès ses débuts par Mallarmé, précurseur du mouvement surréaliste, il tourna le dos au milieu littéraire parisien et vint s'installer en juin 1905 avec femme et enfants dans ce manoir qu'il fit construire sur la falaise de Pen Hat. Son isolement volontaire était néanmoins relatif : il était très impliqué dans la vie quotidienne camarétoise, et nombre de ses amis venaient régulièrement lui rendre visite ici (Victor Ségalen, Max Jacob, Pierre Mac-Orlan, André Breton...).
Juin 1940: Un soldat allemand pénètre dans le manoir, tue la gouvernante, blesse Saint-Pol-Roux et sa fille Divine, et s'enfuit. Ils sont emmenés tous les deux à Brest, à l'hôpital. Quand il revient, il découvre le manoir pillé et tous ses écrits déchirés, brûlés, envolés... Le choc fut grand. Il tomba rapidement malade et mourut quelques jours plus tard. Il est enterré dans le cimetière de Camaret.
En 1944, le manoir, occupé par les allemands, fut bombardé par l'aviation alliée.
"J'ai fait inscrire sur un entablement de mon manoir ces mots orgueilleux peut-être : Ici j'ai découvert la vérité du monde."
maandag, juli 07, 2014
Omgevallen wilg
Een rivier. De Aulne. Onze rivier, altijd in beweging. Zichtbaar en onzichtbaar. Mooi maar ook meedogenloos. Vannacht waren de wortels van een grote wilg langs de oever genoeg los gespoeld, om de boom te laten omvallen. Niet dood maar op zijn ouwe dag is hij nu rustig gaan liggen, totdat hij met de volgende vloed verder drijft naar andere oorden.
De omgevallen wilg maakt plaats voor andere planten, moeras-en waterplanten, die nu meer licht en ruimte krijgen en daardoor beter kunnen groeien. Plaats dus voor grote kattestaart, dotterbloem, genadekruid, wederik en andere vrolijke planten.
De omgevallen wilg maakt plaats voor andere planten, moeras-en waterplanten, die nu meer licht en ruimte krijgen en daardoor beter kunnen groeien. Plaats dus voor grote kattestaart, dotterbloem, genadekruid, wederik en andere vrolijke planten.
donderdag, juli 03, 2014
Geneeskrachtige border
Wild werken in onze Bretoense tuin. Bijna 2 maand weg geweest. De planten in de nieuw aangelegde border waren flink gegroeid. Stevige engelwortels krachtig in blad, veel glimmend groene bladeren van de wede, bijna klaar om te oogsten, kaasjeskruid, ooievaarsbek en hartgespan in volle bloei. De planten snoepen van de verse voedselrijke grond, ze snoepen zelfs iets te veel waardoor ze te groot worden en dreigen om te vallen. Gelukkig staan ze dicht bij mekaar, en geven zo mekaar wat steun, want stokken en stellingen plaatsen om de planten te ondersteunen vind ik lelijk en filosofisch ook niet verantwoord.
Opvallend toch hoe veel wilde planten, vertroeteld door de mens juist beter groeien. Bekijk de valeriaan maar, glimmend blad en stevig stengel met aan het uiteinde witte bloei en daarna tintelende zaadpluisjes. Of het duizendguldenkruid, minirosetten die ik in het voorjaar uit een akker gered heb en die nu in mijn border 40 cm hoog fleurig roze staan te bloeien.
Niet dat groter en glimmender altijd beter is, maar gezond zien ze er in elk geval wel uit. Ook de geur van de valeriaan en de bittere smaak van duizendguldenkruid blijken volledig in orde te zijn en dat is toch ook een norm voor de kwaliteit van deze geneeskrachtige kruiden.
Het duizendguldenkruid oogst ik normaal pas in augustus, de hele bovengrondse bloeiende plant, dit jaar kan ik dat nu al doen.
In de oude apothekersboeken werd duizendguldenkruid Fel terrae of 'Eertgalle', genoemd naar de bittere, galachtige smaak. De plant is een van de bitterste geneeskruiden, hij hoort bij de zogenaamde amara pura samen met een familielid de gele gentiaan. Deze planten zijn vooral eetlustopwekkend, spijsverteringbevorderend en leverstimulerend, ze worden vooral gebruikt bij gebrek aan eetlust, anorexie, en in het algemeen om aan te sterken, vroeger voor bleekzuchtige magere kinderen die geen eetlust hadden. De prettigste en de meest efficiënte manier om bitterstofplanten te gebruiken is als aperitivum, gewoon duizendguldenkruid met bvb anijs laten trekken in alcohol van ongeveer 45 %, eventueel wat suiker of andere zoetstoffen toevoegen en van dit drankje voor het lekkere en voor de gezondheid van maag en darm dagelijks een klein glaasje drinken. Dus, echt op je gezondheid!
http://kunst-en-cultuur.infonu.nl/geschiedenis/36412-in-de-naam-van-duizendguldenkruid.html
https://sites.google.com/site/kruidwis/planten-van-a-tot-z/centaurium-minus-duizendguldenkruid
Opvallend toch hoe veel wilde planten, vertroeteld door de mens juist beter groeien. Bekijk de valeriaan maar, glimmend blad en stevig stengel met aan het uiteinde witte bloei en daarna tintelende zaadpluisjes. Of het duizendguldenkruid, minirosetten die ik in het voorjaar uit een akker gered heb en die nu in mijn border 40 cm hoog fleurig roze staan te bloeien.
Niet dat groter en glimmender altijd beter is, maar gezond zien ze er in elk geval wel uit. Ook de geur van de valeriaan en de bittere smaak van duizendguldenkruid blijken volledig in orde te zijn en dat is toch ook een norm voor de kwaliteit van deze geneeskrachtige kruiden.
Het duizendguldenkruid oogst ik normaal pas in augustus, de hele bovengrondse bloeiende plant, dit jaar kan ik dat nu al doen.
In de oude apothekersboeken werd duizendguldenkruid Fel terrae of 'Eertgalle', genoemd naar de bittere, galachtige smaak. De plant is een van de bitterste geneeskruiden, hij hoort bij de zogenaamde amara pura samen met een familielid de gele gentiaan. Deze planten zijn vooral eetlustopwekkend, spijsverteringbevorderend en leverstimulerend, ze worden vooral gebruikt bij gebrek aan eetlust, anorexie, en in het algemeen om aan te sterken, vroeger voor bleekzuchtige magere kinderen die geen eetlust hadden. De prettigste en de meest efficiënte manier om bitterstofplanten te gebruiken is als aperitivum, gewoon duizendguldenkruid met bvb anijs laten trekken in alcohol van ongeveer 45 %, eventueel wat suiker of andere zoetstoffen toevoegen en van dit drankje voor het lekkere en voor de gezondheid van maag en darm dagelijks een klein glaasje drinken. Dus, echt op je gezondheid!
http://kunst-en-cultuur.infonu.nl/geschiedenis/36412-in-de-naam-van-duizendguldenkruid.html
https://sites.google.com/site/kruidwis/planten-van-a-tot-z/centaurium-minus-duizendguldenkruid
donderdag, juni 26, 2014
Meester (wortel) in de bergen.
Onder andere Dodonaeus en Ravelingius beschrijven overtuigend de krachten van de Peucedanum ostruthium. Ze is zeer geschikt om de dikke koude vochtigheden te verteren en rijp te maken en om alle winderigheden te verdrijven en op te lossen en zowel van de darmen en van de maag als van de baarmoeder.
Is ook zeer goed om de maagpijn of pijn in de darmen en de gebreken van de nieren te genezen.
Men gebruikt het niet alleen om de plas, maar ook om de maandstonden te verwekken en om de wurging en opstijging van de baarmoeder te beletten en voorts om de nageboorte en dode vruchten uit te drijven.
Het poeder er van soms omtrent de zwaarte van een drachme of vierendeel lood gebruikt is de waterzuchtige zeer nuttig en diegene die met kramp, trekking van de leden en vallende ziekte gekweld zijn en door het in de vierde daagse malariakoorts met wijn te drinken gegeven voor het aankomen van de koorts laat die achterblijven, dit poeder op dezelfde manier gebruikt weerstaat ook allerhande vergif en geneest alle pestachtige of besmettelijke ziekten en hindernissen die van de kwade lucht komen.
Die wortel van dit kruid in wrange wijn gekookt verzoet en verdrijft de smart van de tanden en gekauwd laat het spuwen of kwijlen, dat is laat de waterachtigheid of het slijm van het hoofd op de tong rijzen en daarom wordt ze veel gebruikt en zeer geprezen voor een van de beste middelen die men weet om de hersens door het spuwen van de slijmachtige vochtigheden te verlossen en de mensen die met MS, hersenbloeding, vallende ziekte en diergelijke gebreken gekweld zijn te genezen.
Een interessant verhaal van Dodoens, te mooi om waar te zijn? Maar het kan nog straffer. Ik lees: it is thought that carrying this root will give strength and protection, and that sprinkling it around will cause spirits to manifest themselves. It represents courage and is said to strengthen the will and calm one's emotions, which is an interesting echo of some of its former medicinal uses in the US (against hysteria and delirium tremens). Angelica and masterwort are similar, but they are two different plants. This magick herb has leaves similar to and a fragrant root that smells somewhat like angelica and contains some of the same chemicals, and this is no doubt where the confusion comes in. You might even consider this a sort of masculine, Mars equivalent of the Venus angelica due to its ability to heat and its protective magickal properties. This magick herb's root is hot and stimulating (it can raise heart rate and blood pressure). Culpeper thought it the hottest of all roots, good against cold in the body and for provoking healthful sweating.Weirdly enough, the root contains the same chemical as nutmeg, which probably accounts for its helpfulness as a digestive, and its essential oil is a euphoric (!).
Vooral in Frankrijk bij de bergbevolking is de wortel nog lang in gebruik geweest. Hij werd niet voor niks l'impératoire, de keizerlijke genoemd. Au XVIIe siècle, l'impératoire, alors au sommet de sa réputation, entrait dans la composition d'une des drogues les plus en vogue en Europe, l'orviétan. L'impératoire a aussi un usage aromatique pour les boissons et les fromages, alimentaire (racine, feuilles), condimentaire. On extrait de la plante une huile essentielle nommée «huile de benjoin français».
Zou het de geur van de meesterwortel zijn die mij meester van de bergen maakt?
http://mens-en-gezondheid.infonu.nl/alternatief/44990-meesterwortel-of-peucedanum.html
woensdag, juni 25, 2014
Op zoek naar goud in de bergen, over col de Coux naar lac des Mines d’0r
Onze tweede dagtocht in de bergen vatten we vol goede moed aan, ook al zorgt de 1100 m hoogteverschil van gisteren duidelijk voor wat stramheid in de benen. De zon brandt minder fel, wat een verademing is voor mijn reeds rode bovenarmen. We nemen het weggetje aan de gîte dat de bloemenweide doorkruist. Een feestelijk begin want orchissen, valkruid (Arnica montana), het harig klokje (Campanula barbata), rozenkransjes (Antennaria dioica) en witte rapunzels (Phyteuma spicatum) doen om het hardst hun best om op te vallen. In de weide draaien we links af richting col de Coux, een stukje door het bos – wat ‘haarspeldbochtjes’ met witte klaverzuring (Oxalis acetosella) en netelbladereprijs (Veronica urticifolia).
Als we opnieuw de weide betreden, slaan alpenmarmotten (Marmota marmota) direct alarm. Dezelfde ‘rode vlagjes’ als gisteren staan ook hier weer langs de weg. Deze blijken de wegaanduiding voor een ‘trial’ die vandaag doorgaat, 60 km op en over de bergen lopen … en ja, de eerste ‘loper’ steekt ons met flinke pas voorbij. Zelf doen wij het vandaag gelukkig een stuk rustiger, ook al omwille van de snikhete zon, zodat er nog voldoende tijd rest om te genieten van de planten langs de paadjes. In de bermen van het bos staat dalkruid (Maianthemum bifolium), knikkend nagelkruid (Geum rivale) en ooievaarsbekken (Geranium). Het stijgen valt goed mee, zo ‘pas’gewijs gaan we langzaam maar merkbaar omhoog langs de GR 5 en worden verrast door heel wat roomse kervel (Myrrhis odorata), die in het wild niet zo vaak voorkomt, lieve vrouwbedstro (Galium odoratum) en moesdistel (Cirsium oleraceum). De bospaardenstaart (Equisetum sylvaticum) heeft fijnere maar langere ‘takjes’ dan onze alom gekende heermoes (Equisetum arvense). De klare klierstijl (Adenostyles glabra) staat bijna in bloei en er staat ook een hoefblad (Petasites) dat we nog niet bij naam kunnen noemen.
De klim
Aan forêt de Fréterolle (1600 m) nemen we een bocht naar rechts en het wordt onmiddellijk duidelijk dat een tandje bijgestoken zal moet worden. De helling is plots veel steiler, de zon is weer van de partij, de lastige, lange klim naar col de Coux gaat van start. Het is een breed pad, zo kunnen de trailers ons gemakkelijk voorbij en hoeven we niet steeds opzij te gaan en ons ritme te onderbreken. Hier nog steeds wondklaver (Anthyllis vulneraria), dagkoekoeksbloem (Silene dioica) en alpenviooltjes (Viola alpina). Zelf betrap ik me erop dat ik steeds naar de grond kijk en vergeet omhoog of rond te kijken. De omgeving is nochtans - hoe kan het ook anders - prachtig met de groenbegroeide rotsen en sneeuwvelden die hoog boven ons uitsteken. Normaal gezien stap ik een helling graag ononderbroken en op mijn ritme gestaag op. Maar het is lastig en ik kan die vele mooie bloemen toch niet zomaar allemaal voorbij lopen zonder ze aan te kijken.
Als ik alpenvetblad (Pinguicula alpina) zie, is de beslissing snel genomen om wat op adem te komen en deze plant samen met de gewone dotterbloem (Caltha palustris subsp. palustris) en de stengelloze gentiaan (Gentiana acaulis) op de gevoelige plaat te zetten. De adempauze heeft mij deugd gedaan want nu kan ik vrij goed doorstappen tot op de col de Coux waar een ontvangstcomité de trailers staat aan te moedigen voor een tussentijdse controle. Er is behoorlijk wat volk daarboven op de Frans-Zwitserse grens maar ook een koude wind. Wat beschut zitten is aangewezen; anders koelen we te sterk af. Op de col is wel één en ander te bewonderen: een soort zonneroosje (Helianthemum oelandicum subsp. alpestre), blaassilene (Silene vulgaris), vrouwenmantel (Alchemilla vulgaris), alpenvrouwenmantel (Alchemilla alpina), bergsteentijm (Calamintha sylvatica), slanke sleutelbloem (Primula elatior), brave hendrik (Chenopodium bonus-henricus), klein hoefblad (Tussilago farfara), alpenkwastjesbloem (Soldanella alpina) en tweebloemig viooltje (Viola biflora).
Col de Fornet
Na het trailergebeuren wat te hebben aanschouwd, verlaten we hun parcours en trekken verder via de kam naar Le Vanet. Op de kam wandelen is altijd bijzonder hoewel soms wat eng. Het is een mooi padje dat tegelijkertijd wat nieuwe ontdekkingen oplevert: narcisanemoon (Anemone narcissifolia), buxusvleugeltjesbloem (Polygala chamaebuxus) en pluimkartelblad (Pedicularis foliosa).
Op Le Vanet beslissen we om toch de col de Fornet te bestijgen, de dag is nog jong en anders zijn we veel te vroeg ‘thuis’. Zo lopen we echter ook van de kaart af want de col de Fornet staat niet meer op deze stafkaart. Eigenlijk geen probleem, alle markeringen zijn tiptop in orde en zoals steeds zullen we wel weer een pad vinden om in dezelfde helling af te dalen. Het pad loopt in de flank maar dan vergaat het ons plotseling toch minder goed. Het pad blijkt op verschillende plaatsen vrij ‘geërodeerd’ omdat de sneeuw er nog maar net weg is en ze met haar smeltwater grote ravage aanrichtte op het pad. Hier en daar is het dus bijzonder modderig en is het ‘vastigheid’ zoeken in de steile keiwanden of sneeuwveldjes. Soms zien we meters ver geen pad meer en dan verschijnt het opnieuw.
De gele bollen van de wegaanduiding zijn over het algemeen goed te volgen behalve dan op die plaatsen waar alles meegesleurd werd door sneeuw of water. Met wat griezelige overstapjes raken we toch op onze bestemming en ondanks de penibele pad-ervaringen is er nog tijd om van de flora te genieten die net vanonder het water of sneeuw komt piepen. Zo passeren we een veldje waar alpenkwastjesbloempjes en slanke sleutelbloemen elkaar de loef proberen af te steken, om het eerst boven. Rechts van het pad winnen de kwastjes, links in de afdaling de sleutelbloemen. We merken sporen van een gems (Rupicapra rupicapra), dat geeft ons moed. Als zij op de flank kan lopen, dan kunnen wij dat ook. Uiteindelijk bereiken we de bellevedère op de Frans-Zwitserse grens omstreeks het middaguur waarmee deze plaats prompt uitroepen wordt als picknickplaats. Onze homp stokbrood met kaas eten we met zicht op een Zwitserse vallei – en of dat smaakt.
Kwistig met kwastjes
Om té lang te genieten is de wind te fris en ook de zon laat het wat afweten. We volgen het pad verder - de wondklaver blijft ons vergezellen - tot wat wij uitroepen als de col de Fornet, een sneeuwveld dicht bij een skistation. Er staat geen enkele aanduiding maar hier moet het zijn. Veel is er niet te zien aan een skistation dus nemen we vrijwel onmiddellijk het pad dat afdaalt naar de vallei en … ook hier is het pad op meerdere plaatsen onderbroken. Klein hoefblad (Tussilago farfara) komt als het ware dwars over ons pad ‘gestroomd’. Korte tijd slagen we erin de gele bollen nog te volgen tot het pad plots bedolven ligt onder een sneeuwveld dat té gevaarlijk is om zomaar over te steken.
De gids beslist dat we gewoon zullen afdalen in de wei, hoe dan ook moeten we toch naar beneden. Afdalen recht op recht is natuurlijk niet het meest evidente. We proberen vaste tred te houden in een ’grasland’ dat net vanonder de sneeuw vandaan komt en waar duizenden alpenkwastjesbloempjes staan. Nog nooit heb ik me door zoveel van deze kwastjes omgeven geweten. Maar nu zijn we niet alleen van de kaart af maar ook nog eens van het pad af … het wordt wat strompelen tot de helling wat glooiender wordt. Tijdens onze afdaling treffen we zelfs een paal met de wegaanduiding die meegesleurd werd met de sneeuw … en hiermee komen we natuurlijk geen stap vooruit wat oriëntatie betreft. Met een verrekijker ontdekken we even verderop echter nog een rechtstaand paaltje zodat we de richting weer kunnen bepalen. Een klaterend beekje steken we over - klaterende beekjes hoorden we vandaag nog niet veel - en het geluid alleen al doet ons deugd. Het paaltje staat net boven Chalet d’Aiguille en daarbij ook net weer op onze kaart.
Het lac des Mines d’Or
Nu we terug op het pad én op de kaart zijn, is een rustpauze gepermitteerd. Tijd om de breedbladige gentiaan (Gentiana acaulis) en de alpenviooltjes te bewonderen. Een veldje alpenzuring (Rumex alpinus) staat fris met jonge scheuten. We ‘horen’ de immense stilte op dit plaatsje ….
Na de pauze passeren we de Chalet, zien we nog een eenzame krokus (Crocus) maar dan verandert het groene weidepad in een breed, stenig weggetje dat moeilijk stapt door de grote keien die er liggen. Gelukkig treffen we op dit eerder saaie, dalend pad een aantal prachtige stukjes. Zo lopen we tussen forse bermen alpenzuring. De aanwezigheid van een riviertje zorgt voor massaal veel dotterbloemen die met hun geel-neigend-naar-oranje een andere kleurtoets brengen dan het vele geel van boterbloemen (Ranunculus spec.), paardenbloemen (Taraxacum officinale), bergnagelkruid (Geum montanum), paardenhoefklaver (Hippocrepis comosa) en wondklaver. Het klein hoefblad is op deze hoogte al uitgebloeid. Wat verder krijgen we nog een boeket van dotterbloem, monnikskapboterbloem (Ranunculus aconitifolius), roze sleutelbloemen (Primula farinosa) en felblauwe gentianen (Gentiana spec.). Als we wat dichterbij komen, blijkt dat er hier ook veel alpenvetblad tussen staat, nog nooit zoveel van dit witte, vleesetend plantje samen gezien. Wat verder wordt onze aandacht getrokken door de bellen van koeien die op het pad lopen. De stier zit er rustig bij en laat zich aanvankelijk gewillig fotograferen tot hij het welletjes vindt en opstaat. Gelukkig voor ons wandelt hij de andere kant op. Het riviertje naast de saaie weg klatert uitnodigend maar het is té steil om volgen, hoewel het ons wellicht sneller naar het lac des Mines d’Or zou brengen.
Goud in de bergen
Aan de alpage Bô-Bouron (1540m) botsen we op een muurtje vergeet-me-nietjes (Myosotis). Omdat we de stenige weg meer dan beu zijn, proberen we een kortsluiting door het bos om tot bij het meer te komen. We gokken en nemen iets dat op een pad lijkt - en misschien ooit wel eens pad geweest is - maar al snel is duidelijk dat we té hoog blijven. Voor een tweede keer vandaag gaan we dus recht op recht - en met momenten redelijk steil - naar beneden maar deze keer door de varens en oplettend voor alle takken die her en der verspreid liggen op de bosgrond. Dit levert natuurlijk weer nieuwe planten op het lijstje: dubbelloof (Blechnum spicant), boswederik (Lysimachia nemorum), bosbessen (Vaccinium), orchissen en grote plukken baardmos (Usnea). Wat verder komen we dan toch op een pad dat ons naar de achterkant van het meer brengt. Veel volk hier aan lac des Mines d’Or, het is zondag maar vandaag passeerden de trailers hier ook. Rond het meer zien we gele monnikskap (Aconitum vulparia), moerasspirea (Filipendula ulmaria) en gele dovenetel (Galeobdolon luteum). Dagkoekoeksbloem, adderwortel (Polygonum bistorta) en een witte schermbloemige vormen een prachtig bermboeket, verder nog echte koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi), witte rapunzel en netelbladereprijs.
De huidige cafetaria aan het meer zou ooit de vroegere uitvalsbasis geweest zijn voor echte goudzoekers. Gezien de ligging was dit ook een passage op de smokkelroute tussen Frankrijk en Zwitserland. Wij laten ons een goudblond ‘blancheke’ van de brouwerij Mont Blanc inschenken en genieten op het terras na van ons ‘goud’ dat we vandaag in de bergen ontdekten. Op de laatste rechte lijn naar onze gîte staan veenpluis Eriophorum angustifolium), tormentil (Potentilla erecta) en gewoon vetblad (Pinguicula vulgaris) ons uit te zwaaien. Blij dat we thuis zijn … een frisse douche is goud waard.
Tochtverloop
Gîte de Chardonnière – Verchaix – 1360 m
Col de Coux – 1920 m
Frontière Franco-Suisse belvedère – 2165 m
Col de Fornet – 2219 m
Chalêt de l’Aiguille – 1939 m
Lac de Mines d’Or – 1390 m
Gîte de Chardonnière – Verchaix – 1360 m
Als we opnieuw de weide betreden, slaan alpenmarmotten (Marmota marmota) direct alarm. Dezelfde ‘rode vlagjes’ als gisteren staan ook hier weer langs de weg. Deze blijken de wegaanduiding voor een ‘trial’ die vandaag doorgaat, 60 km op en over de bergen lopen … en ja, de eerste ‘loper’ steekt ons met flinke pas voorbij. Zelf doen wij het vandaag gelukkig een stuk rustiger, ook al omwille van de snikhete zon, zodat er nog voldoende tijd rest om te genieten van de planten langs de paadjes. In de bermen van het bos staat dalkruid (Maianthemum bifolium), knikkend nagelkruid (Geum rivale) en ooievaarsbekken (Geranium). Het stijgen valt goed mee, zo ‘pas’gewijs gaan we langzaam maar merkbaar omhoog langs de GR 5 en worden verrast door heel wat roomse kervel (Myrrhis odorata), die in het wild niet zo vaak voorkomt, lieve vrouwbedstro (Galium odoratum) en moesdistel (Cirsium oleraceum). De bospaardenstaart (Equisetum sylvaticum) heeft fijnere maar langere ‘takjes’ dan onze alom gekende heermoes (Equisetum arvense). De klare klierstijl (Adenostyles glabra) staat bijna in bloei en er staat ook een hoefblad (Petasites) dat we nog niet bij naam kunnen noemen.
De klim
Aan forêt de Fréterolle (1600 m) nemen we een bocht naar rechts en het wordt onmiddellijk duidelijk dat een tandje bijgestoken zal moet worden. De helling is plots veel steiler, de zon is weer van de partij, de lastige, lange klim naar col de Coux gaat van start. Het is een breed pad, zo kunnen de trailers ons gemakkelijk voorbij en hoeven we niet steeds opzij te gaan en ons ritme te onderbreken. Hier nog steeds wondklaver (Anthyllis vulneraria), dagkoekoeksbloem (Silene dioica) en alpenviooltjes (Viola alpina). Zelf betrap ik me erop dat ik steeds naar de grond kijk en vergeet omhoog of rond te kijken. De omgeving is nochtans - hoe kan het ook anders - prachtig met de groenbegroeide rotsen en sneeuwvelden die hoog boven ons uitsteken. Normaal gezien stap ik een helling graag ononderbroken en op mijn ritme gestaag op. Maar het is lastig en ik kan die vele mooie bloemen toch niet zomaar allemaal voorbij lopen zonder ze aan te kijken.
Als ik alpenvetblad (Pinguicula alpina) zie, is de beslissing snel genomen om wat op adem te komen en deze plant samen met de gewone dotterbloem (Caltha palustris subsp. palustris) en de stengelloze gentiaan (Gentiana acaulis) op de gevoelige plaat te zetten. De adempauze heeft mij deugd gedaan want nu kan ik vrij goed doorstappen tot op de col de Coux waar een ontvangstcomité de trailers staat aan te moedigen voor een tussentijdse controle. Er is behoorlijk wat volk daarboven op de Frans-Zwitserse grens maar ook een koude wind. Wat beschut zitten is aangewezen; anders koelen we te sterk af. Op de col is wel één en ander te bewonderen: een soort zonneroosje (Helianthemum oelandicum subsp. alpestre), blaassilene (Silene vulgaris), vrouwenmantel (Alchemilla vulgaris), alpenvrouwenmantel (Alchemilla alpina), bergsteentijm (Calamintha sylvatica), slanke sleutelbloem (Primula elatior), brave hendrik (Chenopodium bonus-henricus), klein hoefblad (Tussilago farfara), alpenkwastjesbloem (Soldanella alpina) en tweebloemig viooltje (Viola biflora).
Col de Fornet
Na het trailergebeuren wat te hebben aanschouwd, verlaten we hun parcours en trekken verder via de kam naar Le Vanet. Op de kam wandelen is altijd bijzonder hoewel soms wat eng. Het is een mooi padje dat tegelijkertijd wat nieuwe ontdekkingen oplevert: narcisanemoon (Anemone narcissifolia), buxusvleugeltjesbloem (Polygala chamaebuxus) en pluimkartelblad (Pedicularis foliosa).
Op Le Vanet beslissen we om toch de col de Fornet te bestijgen, de dag is nog jong en anders zijn we veel te vroeg ‘thuis’. Zo lopen we echter ook van de kaart af want de col de Fornet staat niet meer op deze stafkaart. Eigenlijk geen probleem, alle markeringen zijn tiptop in orde en zoals steeds zullen we wel weer een pad vinden om in dezelfde helling af te dalen. Het pad loopt in de flank maar dan vergaat het ons plotseling toch minder goed. Het pad blijkt op verschillende plaatsen vrij ‘geërodeerd’ omdat de sneeuw er nog maar net weg is en ze met haar smeltwater grote ravage aanrichtte op het pad. Hier en daar is het dus bijzonder modderig en is het ‘vastigheid’ zoeken in de steile keiwanden of sneeuwveldjes. Soms zien we meters ver geen pad meer en dan verschijnt het opnieuw.
De gele bollen van de wegaanduiding zijn over het algemeen goed te volgen behalve dan op die plaatsen waar alles meegesleurd werd door sneeuw of water. Met wat griezelige overstapjes raken we toch op onze bestemming en ondanks de penibele pad-ervaringen is er nog tijd om van de flora te genieten die net vanonder het water of sneeuw komt piepen. Zo passeren we een veldje waar alpenkwastjesbloempjes en slanke sleutelbloemen elkaar de loef proberen af te steken, om het eerst boven. Rechts van het pad winnen de kwastjes, links in de afdaling de sleutelbloemen. We merken sporen van een gems (Rupicapra rupicapra), dat geeft ons moed. Als zij op de flank kan lopen, dan kunnen wij dat ook. Uiteindelijk bereiken we de bellevedère op de Frans-Zwitserse grens omstreeks het middaguur waarmee deze plaats prompt uitroepen wordt als picknickplaats. Onze homp stokbrood met kaas eten we met zicht op een Zwitserse vallei – en of dat smaakt.
Kwistig met kwastjes
Om té lang te genieten is de wind te fris en ook de zon laat het wat afweten. We volgen het pad verder - de wondklaver blijft ons vergezellen - tot wat wij uitroepen als de col de Fornet, een sneeuwveld dicht bij een skistation. Er staat geen enkele aanduiding maar hier moet het zijn. Veel is er niet te zien aan een skistation dus nemen we vrijwel onmiddellijk het pad dat afdaalt naar de vallei en … ook hier is het pad op meerdere plaatsen onderbroken. Klein hoefblad (Tussilago farfara) komt als het ware dwars over ons pad ‘gestroomd’. Korte tijd slagen we erin de gele bollen nog te volgen tot het pad plots bedolven ligt onder een sneeuwveld dat té gevaarlijk is om zomaar over te steken.
De gids beslist dat we gewoon zullen afdalen in de wei, hoe dan ook moeten we toch naar beneden. Afdalen recht op recht is natuurlijk niet het meest evidente. We proberen vaste tred te houden in een ’grasland’ dat net vanonder de sneeuw vandaan komt en waar duizenden alpenkwastjesbloempjes staan. Nog nooit heb ik me door zoveel van deze kwastjes omgeven geweten. Maar nu zijn we niet alleen van de kaart af maar ook nog eens van het pad af … het wordt wat strompelen tot de helling wat glooiender wordt. Tijdens onze afdaling treffen we zelfs een paal met de wegaanduiding die meegesleurd werd met de sneeuw … en hiermee komen we natuurlijk geen stap vooruit wat oriëntatie betreft. Met een verrekijker ontdekken we even verderop echter nog een rechtstaand paaltje zodat we de richting weer kunnen bepalen. Een klaterend beekje steken we over - klaterende beekjes hoorden we vandaag nog niet veel - en het geluid alleen al doet ons deugd. Het paaltje staat net boven Chalet d’Aiguille en daarbij ook net weer op onze kaart.
Het lac des Mines d’Or
Nu we terug op het pad én op de kaart zijn, is een rustpauze gepermitteerd. Tijd om de breedbladige gentiaan (Gentiana acaulis) en de alpenviooltjes te bewonderen. Een veldje alpenzuring (Rumex alpinus) staat fris met jonge scheuten. We ‘horen’ de immense stilte op dit plaatsje ….
Na de pauze passeren we de Chalet, zien we nog een eenzame krokus (Crocus) maar dan verandert het groene weidepad in een breed, stenig weggetje dat moeilijk stapt door de grote keien die er liggen. Gelukkig treffen we op dit eerder saaie, dalend pad een aantal prachtige stukjes. Zo lopen we tussen forse bermen alpenzuring. De aanwezigheid van een riviertje zorgt voor massaal veel dotterbloemen die met hun geel-neigend-naar-oranje een andere kleurtoets brengen dan het vele geel van boterbloemen (Ranunculus spec.), paardenbloemen (Taraxacum officinale), bergnagelkruid (Geum montanum), paardenhoefklaver (Hippocrepis comosa) en wondklaver. Het klein hoefblad is op deze hoogte al uitgebloeid. Wat verder krijgen we nog een boeket van dotterbloem, monnikskapboterbloem (Ranunculus aconitifolius), roze sleutelbloemen (Primula farinosa) en felblauwe gentianen (Gentiana spec.). Als we wat dichterbij komen, blijkt dat er hier ook veel alpenvetblad tussen staat, nog nooit zoveel van dit witte, vleesetend plantje samen gezien. Wat verder wordt onze aandacht getrokken door de bellen van koeien die op het pad lopen. De stier zit er rustig bij en laat zich aanvankelijk gewillig fotograferen tot hij het welletjes vindt en opstaat. Gelukkig voor ons wandelt hij de andere kant op. Het riviertje naast de saaie weg klatert uitnodigend maar het is té steil om volgen, hoewel het ons wellicht sneller naar het lac des Mines d’Or zou brengen.
Goud in de bergen
Aan de alpage Bô-Bouron (1540m) botsen we op een muurtje vergeet-me-nietjes (Myosotis). Omdat we de stenige weg meer dan beu zijn, proberen we een kortsluiting door het bos om tot bij het meer te komen. We gokken en nemen iets dat op een pad lijkt - en misschien ooit wel eens pad geweest is - maar al snel is duidelijk dat we té hoog blijven. Voor een tweede keer vandaag gaan we dus recht op recht - en met momenten redelijk steil - naar beneden maar deze keer door de varens en oplettend voor alle takken die her en der verspreid liggen op de bosgrond. Dit levert natuurlijk weer nieuwe planten op het lijstje: dubbelloof (Blechnum spicant), boswederik (Lysimachia nemorum), bosbessen (Vaccinium), orchissen en grote plukken baardmos (Usnea). Wat verder komen we dan toch op een pad dat ons naar de achterkant van het meer brengt. Veel volk hier aan lac des Mines d’Or, het is zondag maar vandaag passeerden de trailers hier ook. Rond het meer zien we gele monnikskap (Aconitum vulparia), moerasspirea (Filipendula ulmaria) en gele dovenetel (Galeobdolon luteum). Dagkoekoeksbloem, adderwortel (Polygonum bistorta) en een witte schermbloemige vormen een prachtig bermboeket, verder nog echte koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi), witte rapunzel en netelbladereprijs.
De huidige cafetaria aan het meer zou ooit de vroegere uitvalsbasis geweest zijn voor echte goudzoekers. Gezien de ligging was dit ook een passage op de smokkelroute tussen Frankrijk en Zwitserland. Wij laten ons een goudblond ‘blancheke’ van de brouwerij Mont Blanc inschenken en genieten op het terras na van ons ‘goud’ dat we vandaag in de bergen ontdekten. Op de laatste rechte lijn naar onze gîte staan veenpluis Eriophorum angustifolium), tormentil (Potentilla erecta) en gewoon vetblad (Pinguicula vulgaris) ons uit te zwaaien. Blij dat we thuis zijn … een frisse douche is goud waard.
Tochtverloop
Gîte de Chardonnière – Verchaix – 1360 m
Col de Coux – 1920 m
Frontière Franco-Suisse belvedère – 2165 m
Col de Fornet – 2219 m
Chalêt de l’Aiguille – 1939 m
Lac de Mines d’Or – 1390 m
Gîte de Chardonnière – Verchaix – 1360 m
dinsdag, juni 24, 2014
De grote berg Buet en het kleine heelkruid
Zicht op de Buet. |
Voor de verandering heb ik eventjes niks over planten verteld, maar we hebben er ondertussen natuurlijk wel gezien. Alleen ben ik ze nu al weer vergeten en omdat Hilde, die alle plantjes onderweg nauwkeurig noteert, niet in de buurt is, kan ik geen chronologische opsomming geven.
Het plantje dat ik me wel herinner, is het minst opvallende van allemaal, het heelkruid. Met een boterbloemachtig blaadje en een mini wit bloemschermpje groeiend in de donkerte van het bos leidt deze Sanicula europaea een bescheiden bestaan, toch is ook dit kruidje geneeskrachtig in gebruik geweest vooral als wondgenezend en bloedstelpend eerste hulpmiddel. En.... nieuwe spectaculaire toepassingen zijn in de maak.
Kracht en Werking van Sanikel vlgs Dodonaeus (Cruijdeboeck 1554)
Het sap van sanikel dat gedronken wordt heelt en geneest allerhande wonden en gekwetstheid van binnen en van buiten alzo dat men in Frankrijk, zoals Ruellius schrijft, zegt dat hij geen chirurg nodig heeft die sanikel heeft.
Sanikel die in water of wijn gekookt en gedronken is stopt het bloedspuwen en geneest rode loop en de zwerende en gekwetste nieren.
Sanikel die in dezelfde manieren gebruikt wordt of het sap daar van gedronken, geneest de verscheurdheid als je het gestampte of het gekookte kruid daarop bindt.
De bladeren van dit kruid die met de wortels in water met honing gekookt zijn geneest de gekwetste longen en gedronken allerhande kwade, vervuilde zweren van de mond, van het tandvlees en de keel als het daarmede gegorgeld en de mond gespoeld wordt.
En recentere verrassende wetenschappelijke info: Extracts from the aerial parts of Sanicula europaea L. were investigated for their anti-HIV activity, and the 50% ethanolic extract was shown to exhibit the highest activity. J Nat Prod. 1997 Nov;60(11):1170-3. Saniculoside N from Sanicula europaea L. en The antiviral activity of Sanicula europaea L. extracts against human parainfluenza virus type 2 (HPIV-2) was examined. The extract prepared from the leaves of the plant and a fraction separated from the crude extract with gel filtration chromatography were found to inhibit HPIV-2 replication without any toxic effect on Vero cells. The acidic fraction obtained from the crude extract of S. europaea leaves was found to be the most active fraction with plaque inhibition assay at non-cytotoxic concentrations. Unfortunately, antiviral activity was not detected in the molecules purified from the crude ethanol extract of Sanicula leaves.
maandag, juni 23, 2014
Pointe d'Angolon en Allium victorialis
We vertrekken vanuit de refuge naar de Pointe d'Angolon, mààr 2090 meter hoog maar wel een berg met een echt topje. Eerst wandelen we heel klassiek door de hellingbossen om daarna al even klassiek boven de boomgrens in de bergweilanden terecht te komen. De dag was zonnig begonnen maar na enkele uren wandelen begint het zwaar te bewolken en te regenen.
Toch geraken we op de col d'Angolon, van waaruit we mooi en indrukwekkend langs de steile graat naar de top kunnen. Maar juist op dat moment, om het nog spannender te maken begint het ook te donderen, woedende wolken botsen en buitelen over de graat. Moeten we terug? We twijfelen en schuilen even achter de laatste bomen, dikke hagelbollen lijken ons een laatste verwittiging te geven. Terug?? Maar dan stopt de regen even snel als hij gekomen was. H., K en M willen toch verder, de anderen dalen af naar de col de Goléze. De steile, grazige graat voert H, K en M verder naar de top, diep voorovergebogen voelen we ons dicht bij de vele bijzondere plantjes. We zien en ruiken Alpenlook, Paradijslelie en zilverwikke maar eerst nu naar boven. De top, een eindeloos zicht en na de zware inspanning genieten we des te meer van het panorama. Col de Joux plane, het meer en Morzine liggen aan onze voeten.
Over het Alpenlook / Allium victorialis vlgs Dodonaeus
De herders van het gelijknamig gebergte noemen dit gewas Lang lauch of Lan-lauch, zoals Carolus Clusius betuigt, andere noemen het Siegwurtz, andere Sieben Hamkorn en in het Latijn Allium Alpinum, dat we als berglook verduitst hebben. Matthiolus heeft het Allium anguinum genoemd.’.
De bollen zijn, net als bij de gladiool, door een netvormig omhulsel omgeven als een soort pantser wat de ui onwondbaar maakt. Hieraan werd een wonderbare werking toegeschreven.
Door dit omhulsel zou het mensen beschermen tegen steken en wonden. Door de vele oorlogen was er een grote vraag naar dit soort beschermmiddelen. Het werd gedragen als een amulet door krijgslieden om de nek. Ze noemden de bol allemansharnas en victori wortel. Als een echte ui behoedde het de drager gelijk tegen ongeluk en toverij. Wilder Alraun of Glucksmannel, als wilde alruin (Mandragora) werd de wortel vaak in menselijke gestalte gebracht en bekleed en voor veel geld verkocht. Volgens Dodonaeus verdrijft deze ui de kaboutermannekens of aardgeesten, bergalraun en bergh-look bij Dodonaeus. Allermannsharnisch, Neunkraft, Siegwurz, Neunhammerlin, Neunhemderwurz, Siebenhammerlein, Siegwurz-Lauch, Bergknoblauch, Sigmarslauch, Siegmarsmännlein, Siegwurz of Johanniswurz.
Wat valt er als herborist nog veel te ontdekken, nu weer een looksoort die ooit als alruin in gebruik geweest is, zo maar onder onze bergschoenen.
Toch geraken we op de col d'Angolon, van waaruit we mooi en indrukwekkend langs de steile graat naar de top kunnen. Maar juist op dat moment, om het nog spannender te maken begint het ook te donderen, woedende wolken botsen en buitelen over de graat. Moeten we terug? We twijfelen en schuilen even achter de laatste bomen, dikke hagelbollen lijken ons een laatste verwittiging te geven. Terug?? Maar dan stopt de regen even snel als hij gekomen was. H., K en M willen toch verder, de anderen dalen af naar de col de Goléze. De steile, grazige graat voert H, K en M verder naar de top, diep voorovergebogen voelen we ons dicht bij de vele bijzondere plantjes. We zien en ruiken Alpenlook, Paradijslelie en zilverwikke maar eerst nu naar boven. De top, een eindeloos zicht en na de zware inspanning genieten we des te meer van het panorama. Col de Joux plane, het meer en Morzine liggen aan onze voeten.
Over het Alpenlook / Allium victorialis vlgs Dodonaeus
bloemknoppen van Allium victorialis |
De bollen zijn, net als bij de gladiool, door een netvormig omhulsel omgeven als een soort pantser wat de ui onwondbaar maakt. Hieraan werd een wonderbare werking toegeschreven.
Door dit omhulsel zou het mensen beschermen tegen steken en wonden. Door de vele oorlogen was er een grote vraag naar dit soort beschermmiddelen. Het werd gedragen als een amulet door krijgslieden om de nek. Ze noemden de bol allemansharnas en victori wortel. Als een echte ui behoedde het de drager gelijk tegen ongeluk en toverij. Wilder Alraun of Glucksmannel, als wilde alruin (Mandragora) werd de wortel vaak in menselijke gestalte gebracht en bekleed en voor veel geld verkocht. Volgens Dodonaeus verdrijft deze ui de kaboutermannekens of aardgeesten, bergalraun en bergh-look bij Dodonaeus. Allermannsharnisch, Neunkraft, Siegwurz, Neunhammerlin, Neunhemderwurz, Siebenhammerlein, Siegwurz-Lauch, Bergknoblauch, Sigmarslauch, Siegmarsmännlein, Siegwurz of Johanniswurz.
Wat valt er als herborist nog veel te ontdekken, nu weer een looksoort die ooit als alruin in gebruik geweest is, zo maar onder onze bergschoenen.
vrijdag, juni 20, 2014
Bij de refuge Chardonnière
Eén plantje herinner ik mij nog. Het valkruid, Arnica montana groeide er toen en is ook nu bloeiend aanwezig in de bergweilanden rond de gîte-boerderij. De koeien grazen er rustig tussendoor, het plantje op eten doen de beesten blijkbaar niet. Al zouden ze deze Arnica montana in kleine hoeveelheden wel kunnen gebruiken om hun overbelaste pezen en spieren te versterken. Gelukkig blijven ze er af want met hun grote, schrokkerige muil zouden ze er al vlug te veel van binnen krijgen. Ook andere toch zeer gezonde planten zoals brandnetel en Alpenzuring raken ze niet aan. Gras is blijkbaar toch hun geliefd voedsel. Het blijft me wel verwonderen hoe in deze toch redelijk voedselrijke gronden uitbundig wilde orchideeën, valkruid en andere zeldzame plantjes kunnen groeien. Een mooie harmonie tussen mens, dier en natuur.
Arnica montana is nu één van onze bekendste geneeskruiden. In de klassieke oudheid was Valkruid, die tot de familie der Asteraceae behoort, blijkbaar niet bekend. Waarschijnlijk is het Hildegard von Bingen geweest die voor het eerst het gebruik van Arnica beschreven heeft. Zij heeft het over een ‘Wuntwurz’, een wondwortel, te gebruiken bij kneuzingen en blauwe plekken, dé indicaties waar Valkruid later voor bekend werd.
Arnicae flos, de bloemen van het Valkruid en daaruit bereide preparaten worden uitsluitend uitwendig gebruikt. Toepassing vindt Arnica dan bij de gevolgen van verwondingen en ongelukken, zoals bloeduitstortingen, verstuikingen, bij oppervlakkige ontstekingsprocessen bijvoorbeeld ten gevolge van insektensteken en bij ontstekingen van mond- en keelholte. De sesquiterpeenlactonen oa helenaline in de plant geven een scheikundige verklaring voor zijn werking. Deze stoffen hebben een ontstekingswerende werking maar kunnen ook irritatie veroorzaken. Verder wordt Arnica uitwendig als zalf of olie ook gebruikt bij reumatische klachten en bij steenpuisten.
In de volksgeneeskunde werd Arnica in Rusland, gebruikt bij baarmoederbloeding tijdens de geboorte en in het climacterium, en verdere toepassing vonden de bloemblaadjes bij myocarditis, hartklachten ten gevolge van arteriosclerose en bij uitputting en hartzwakte. Zelfs Goethe zou Arnica gebruikt hebben voor zijn hartproblemen. Arnica werd vroeger ook als snuiftabak gebruikt of in tabak om te roken samen met andere kruiden.
Voor eigen gebruik zou ik mij beperken tot het uitwendig gebruik bij kneuzingen, blauwe plekken en bloeduitstortingen, waar Arnica zonder meer het allerbeste middel voor is.
http://mens-en-gezondheid.infonu.nl/natuurgeneeswijze/34569-arnica-of-valkruid.html
donderdag, juni 19, 2014
Hondspeterselie op de parking bij Syntra
Opleiding herborist. Rond snuffelend tussen auto's en groenafval, vinden we toch allerlei plantjes met historische betekenis. Zomaar een kleine, spannende schermbloemige die wel wat op platte peterselie lijkt maar de naam hondspeterselie draagt en serieus giftig is. Niet uittrekken maar ook niet opeten, wel genieten van zijn geweldige geschiedenis. In deel 1 van de Flora Batava van 1800 (een indrukwekkend 28 delen tellend boekwerk verschenen over een periode van 134 jaar) valt het volgende over de hondspeterselie te lezen.
De Plant, onwetend onder Kervel of Pieterselie, tusschen welke het veel groeit, gebruikt zynde, heeft meermalen dodelyke toevallen veroorzaakt; waarom de boven opgegeven kenmerken ter onderscheiding, wel behoren in agt genomen te worden. ? Verders minder schadelyk voor Dieren, uitgenomen voor Ganzen: (Linn. Reuss.) moet egter als onkruid in de Weiden gerekendworden. (Brugmans) Hier van voor Paarden schadelyke gevolgen ondervonden (Oec. Hefte 1801) Een afkooksel van deze Plant zou bruikbare gele Verv geven (Dambourny.)
De Nederlandse naam is een letterlijke vertaling van de soortnaam Cynapium en is afgeleid van het Griekse woord kynos (=hond) en van het Latijnse woord apium (=peterselie). Aethusa komt van het Griekse werkwoord aitho (ik glans) en verwijst naar de glanzende bladeren van de plant. Aan de glimmende, onwelriekende bladeren heeft de plant ook zijn Friese naam Stjonkhorne te danken.
Hondspeterselie hoort samen met Gevlekte scheerling en Dolle kervel tot het gevaarlijke middeleeuwse gezelschap geschikt om je ergste vijanden te vermoorden. Dus ooit 'nuttige' planten geweest.
De Plant, onwetend onder Kervel of Pieterselie, tusschen welke het veel groeit, gebruikt zynde, heeft meermalen dodelyke toevallen veroorzaakt; waarom de boven opgegeven kenmerken ter onderscheiding, wel behoren in agt genomen te worden. ? Verders minder schadelyk voor Dieren, uitgenomen voor Ganzen: (Linn. Reuss.) moet egter als onkruid in de Weiden gerekendworden. (Brugmans) Hier van voor Paarden schadelyke gevolgen ondervonden (Oec. Hefte 1801) Een afkooksel van deze Plant zou bruikbare gele Verv geven (Dambourny.)
De Nederlandse naam is een letterlijke vertaling van de soortnaam Cynapium en is afgeleid van het Griekse woord kynos (=hond) en van het Latijnse woord apium (=peterselie). Aethusa komt van het Griekse werkwoord aitho (ik glans) en verwijst naar de glanzende bladeren van de plant. Aan de glimmende, onwelriekende bladeren heeft de plant ook zijn Friese naam Stjonkhorne te danken.
Hondspeterselie hoort samen met Gevlekte scheerling en Dolle kervel tot het gevaarlijke middeleeuwse gezelschap geschikt om je ergste vijanden te vermoorden. Dus ooit 'nuttige' planten geweest.
zaterdag, juni 14, 2014
Hazenpootje, ook een plant
En nog tijdens onze kruidenwandeling in De Haan vinden we het hazenpootje. Een oude bekende voor mij, veel voorkomend in mijn vroegere woonplaats Weelde Statie, maar nu was het lang geleden. Bijna jeugdsentiment, vroeger plukte ik met mijn dochtertje hele bossen om ze te drogen. Een fijnzinnig, vriendelijk, zacht plantje en toch te gebruiken tegen minder fijnzinnige ziektes zoals diarree of bloedingen.
Het hazenpootje (Trifolium arvense) is een Vlinderbloemige. De soort komt van nature voor in heel Europa. Het hazenpootje bloeit in juli met witachtige, later roodachtige bloemen. De bloeiwijze is een hoofdje. De naam hazenpootje heeft de plant gekregen omdat de cilindervormige bloeiwijze op het pootje van een jonge haas lijkt. Dat komt omdat de bloemkroon bijna geheel schuil gaat onder een dichte beharing.Die lange haren van de naaldvormige kelktanden fungeren als een soort vruchtpluis. Ze helpen de rijpe vruchten bij de verspreiding.
In Artseny-gewassen 1796-1813 lees ik: 'Het is zo men zegt, van ene samentrekkende aart en word in Sweeden veel gebruikt tegen de galziekte van het rundvee'
En in de Flora Batava: Het brood gebakken van graan, waar onder veel van dit Zaad geraakt is, verkrygt eene roodagtige kleur, maar heeft er verder geen nadeel van. (Bulliard) — De Plant wordt door het Vee onaangeroerd gelaten, (Miller) en is nadelig op Weilanden (Brugmans): egter heilzaam in de Galziekte van het Rundvee, als wanneer het Vee deze klaver niet weigert, schoon hetzelve hun gewoon voeder laat staan: wordende alzo door de natuur zelve het ware geneesmiddel aangewezen. (Swed. Abh. t. h. 9. pag. 85) Dienstig tot Leerloijen (Gleditsch).
Het hazenpootje (Trifolium arvense) is een Vlinderbloemige. De soort komt van nature voor in heel Europa. Het hazenpootje bloeit in juli met witachtige, later roodachtige bloemen. De bloeiwijze is een hoofdje. De naam hazenpootje heeft de plant gekregen omdat de cilindervormige bloeiwijze op het pootje van een jonge haas lijkt. Dat komt omdat de bloemkroon bijna geheel schuil gaat onder een dichte beharing.Die lange haren van de naaldvormige kelktanden fungeren als een soort vruchtpluis. Ze helpen de rijpe vruchten bij de verspreiding.
In Artseny-gewassen 1796-1813 lees ik: 'Het is zo men zegt, van ene samentrekkende aart en word in Sweeden veel gebruikt tegen de galziekte van het rundvee'
En in de Flora Batava: Het brood gebakken van graan, waar onder veel van dit Zaad geraakt is, verkrygt eene roodagtige kleur, maar heeft er verder geen nadeel van. (Bulliard) — De Plant wordt door het Vee onaangeroerd gelaten, (Miller) en is nadelig op Weilanden (Brugmans): egter heilzaam in de Galziekte van het Rundvee, als wanneer het Vee deze klaver niet weigert, schoon hetzelve hun gewoon voeder laat staan: wordende alzo door de natuur zelve het ware geneesmiddel aangewezen. (Swed. Abh. t. h. 9. pag. 85) Dienstig tot Leerloijen (Gleditsch).
Raket aan zee.
Vandaag weer kruidig gewandeld in De Haan. Hertshoornweegbree, boksdoorn, robertskruid en duindoorn vinden we volop maar ook wilde pastinaak en de grote ratelaar, planten die ik hier nog niet eerder gezien had, zijn aanwezig.
Een typische plant die we bij de eerste duinenrij langs de kust op het vloedmerk vinden is de zeeraket Cakile maritima. Een vlezige niet stekelige plant met mooie lila kruisbloemen. De soort is met zijn dikke sappige stengels en vlezige bladeren uitstekend aangepast aan het droge, winderige en zoute milieu. Ook in de binnenduinen tussen het helm, en soms op heel andere plaatsen waar dan ongetwijfeld duinzand met zaad is aangevoerd kun je Zeeraket vinden.
Het vloedmerk is de plaats langs de kust, waar nogal wat organisch materiaal wordt afgezet bij de hoogste waterstanden. Het bestaat onder meer uit aangespoeld wier en hout. De organische stoffen verteren door de inwerking van micro-organismen en schimmels en de grond is daardoor op zo'n plek stikstofrijk, met bovendien een zoetwaterlaagje bovenop het zoutbevattende grondwater. Het is voor een aantal eenjarige soorten, zoals Zeeraket en Loogkruid een ideale standplaats. Ze hebben voor hun eenjarige groeicyclus immers veel meststof nodig.
De vruchten zijn ongeveer tweemaal zolang als breed en je kunt vaak goed zien dat het een tweedelige vrucht is. Het bovenste deel, eigenlijk de snavel van het hauwtje, dat de vorm heeft van een kantige peer bevat een zaad, het onderste soms ook. Het bovenste deel breekt bij rijpheid af en kan door zeewater meegenomen worden. Het heeft een goed drijfvermogen door de kurkachtige vruchthuid. Maar ook de krachtige wind kan de aan het eind van het groeiseizoen afstervende plant met de onderste delen van de vruchten verspreiden. Op die manier wordt de soort langs de kust verspreid. Als er dan vruchten met zaad op de vloedlijn worden afgezet, of een ouderplant ergens vast komt te liggen door het overwaaiende zand kunnen nieuwe kiemplanten ontstaan.
De wetenschappelijke naam Cakile heeft een Arabische oorsprong (qaqila of kekeleh), een oude Arabische naam voor de specerij kardemom, maar hier worden soms ook andere planten mee bedoelt. Het kan ook van het oude Semitische woord qaq (‘afbreken’) komen. Het tweede deel, maritima, eenvoudiger te verklaren want mare is ‘zee’. De Nederlandse naam heeft niets met de ruimtevaart te maken, maar is afkomstig van het Latijnse woord eruca = koolwortel. De slasoort rucola (Eruca sativa) wordt ook wel ‘raketsla’ genoemd.
In tijden van armoede werd zeeraket gegeten als groente. Ook werden de wortels verpulverd en met meel vermengd om brood te bakken. Op de Nederlandse Antillen kookte men vroeger de bladeren tot een papje en dat werd op zweren aangebracht. De bloemen ruiken naar honing.
Een plantenlijst van de wandeling min of meer in chronologische volgorde
Een typische plant die we bij de eerste duinenrij langs de kust op het vloedmerk vinden is de zeeraket Cakile maritima. Een vlezige niet stekelige plant met mooie lila kruisbloemen. De soort is met zijn dikke sappige stengels en vlezige bladeren uitstekend aangepast aan het droge, winderige en zoute milieu. Ook in de binnenduinen tussen het helm, en soms op heel andere plaatsen waar dan ongetwijfeld duinzand met zaad is aangevoerd kun je Zeeraket vinden.
Het vloedmerk is de plaats langs de kust, waar nogal wat organisch materiaal wordt afgezet bij de hoogste waterstanden. Het bestaat onder meer uit aangespoeld wier en hout. De organische stoffen verteren door de inwerking van micro-organismen en schimmels en de grond is daardoor op zo'n plek stikstofrijk, met bovendien een zoetwaterlaagje bovenop het zoutbevattende grondwater. Het is voor een aantal eenjarige soorten, zoals Zeeraket en Loogkruid een ideale standplaats. Ze hebben voor hun eenjarige groeicyclus immers veel meststof nodig.
De vruchten zijn ongeveer tweemaal zolang als breed en je kunt vaak goed zien dat het een tweedelige vrucht is. Het bovenste deel, eigenlijk de snavel van het hauwtje, dat de vorm heeft van een kantige peer bevat een zaad, het onderste soms ook. Het bovenste deel breekt bij rijpheid af en kan door zeewater meegenomen worden. Het heeft een goed drijfvermogen door de kurkachtige vruchthuid. Maar ook de krachtige wind kan de aan het eind van het groeiseizoen afstervende plant met de onderste delen van de vruchten verspreiden. Op die manier wordt de soort langs de kust verspreid. Als er dan vruchten met zaad op de vloedlijn worden afgezet, of een ouderplant ergens vast komt te liggen door het overwaaiende zand kunnen nieuwe kiemplanten ontstaan.
De wetenschappelijke naam Cakile heeft een Arabische oorsprong (qaqila of kekeleh), een oude Arabische naam voor de specerij kardemom, maar hier worden soms ook andere planten mee bedoelt. Het kan ook van het oude Semitische woord qaq (‘afbreken’) komen. Het tweede deel, maritima, eenvoudiger te verklaren want mare is ‘zee’. De Nederlandse naam heeft niets met de ruimtevaart te maken, maar is afkomstig van het Latijnse woord eruca = koolwortel. De slasoort rucola (Eruca sativa) wordt ook wel ‘raketsla’ genoemd.
In tijden van armoede werd zeeraket gegeten als groente. Ook werden de wortels verpulverd en met meel vermengd om brood te bakken. Op de Nederlandse Antillen kookte men vroeger de bladeren tot een papje en dat werd op zweren aangebracht. De bloemen ruiken naar honing.
Een plantenlijst van de wandeling min of meer in chronologische volgorde
- Boksdoorn / Gojibes / Lycium barbarum https://sites.google.com/site/kruidwis/planten-van-a-tot-z/lycium-barbarum-boksdoorn-gojibes
- Fluitekruid / Anthriscus sylvestris: staat nu in zaad, geroosterd zaad in broodjes
- Zwarte vlier / Sambucus nigra
- Meidoorn / Crataegus laevigata
- Witte dovenetel / Lamium album in bloei, bloemen zoet
- Wilde rucola, Grote zandkool / : slagroente
- Hertshoornweegbree / Plantago coronopus: slagroente
- Zachte ooievaarsbek / Geranium molle In de Flora Batava staat dat 'zij heeft ene samentrekkende kracht en wordt met afgeroomde melk gekookt zijnde, aan runderen en schapen ingegeven tegen dunnen afgang'
- Reigersbek / Erodium
- Klein kaasjeskruid / Malva neglecta: De Nederlandse naam kaasjeskruid heeft te maken met de vruchten, die wel op een kaasje lijken. Als kind aten we de groene, onrijpe zaden als broodje. Malva komt van het Griekse malacos (zacht), omdat de Malva's een verzachtend slijm bevatten. Neglecta is " verwaarloosd of vergeten"
- Gewoon nagelkruid / Geum urbanum
- Winterpostelein / Claytonia perfoliata
- Bijvoet / Artemisia vulgaris
- Gele morgenster / Tragopogon sp. https://sites.google.com/site/kruidwis/planten-van-a-tot-z/tragopogon-morgenste
- Pastinaak / Pastinaca sativa?
- Grote ratelaar / Rhinanthus
- Duindoorn / Hyppophae rhamnoïdes
- Gewone ossetong / Anchusa officinalis
- Zeeraket / Cakile maritima
vrijdag, juni 13, 2014
Voedsel waar je wel of niet dood van gaat.
Stilleven: omelet met doodskop |
Weer een snelle maaltijd klaar gemaakt. Omelet met tomaat, paprika, blokjes kaas en allerlei prullaria van buiten: basilicumblaadjes, beetje wilde rucola, wat tijm, een ietsje pietsje brandnetel...... Een witloofsla erbij en een sneetje brood eronder. Snel, mooi en gezond eten naar mijn overtuiging maar daar denken sommigen weer heel anders over.
Van brood gaat je glutendood
Ei hopeloos vol met cholesterol
Kaas kan je lijf niet de baas
Koken kost je kop
De verschillende meningen over wat gezonde voeding moet zijn, is nog nooit zo groot geweest. Het lijkt nog erger dan in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw. Ja, dat lijkt ver weg maar ook toen leefde ik al.
Kaas kan je lijf niet de baas
Koken kost je kop
De verschillende meningen over wat gezonde voeding moet zijn, is nog nooit zo groot geweest. Het lijkt nog erger dan in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw. Ja, dat lijkt ver weg maar ook toen leefde ik al.
maandag, juni 09, 2014
Over een boek: ondergang in bedwelming
Interessante informatie over geneeskrachtige planten vind je niet alleen in klassieke kruidenboeken maar ook in geschiedkundige literatuur zoals in de boeken van Rutten.
Ondergang en bedwelming. Dit boek vormt een indringend verhaal over het gebruik van drugs en giftige planten in het West-Romeinse Rijk. De interesse voor de medisch-farmaceutische geschiedenis van het West-Romeinse Rijk is sterk toegenomen, niet het minst door de uitstekende vertalingen van werken uit de Oudheid, die in de afgelopen jaren op de boekenmarkt zijn verschenen. Opvallend is daarbij dat informatie over traditionele geneeswijzen, magie en riten en het gebruik van sedatieve, stimulerende of hallucinogene plantaardige middelen zo mager gezaaid is. Met de inventarisatie in die boek hoopt de auteur althans een deel van het hiaat te hebben opgevuld. Het valt op dat giftige en bedwelmende middelen onder de dekmantel van op het oog onschuldige kruiden, wortels en zaden hun weg vonden naar de gebruiker.
De auteur, apotheker en farmacie-historicus, heeft een studie gemaakt van het gebruik van drugs en gifstoffen in het Romeinse rijk. Zijn boek geeft een beeld van een aan bedwelmende middelen verslaafde aristocratie en van wijdverbreide onvruchtbaarheid door jarenlang gebruik van hallucinogene middelen. De auteur verklaart zelfs de val van het West-Romeinse rijk als veroorzaakt door het gebruik van drugs en vergiften. Hier toont zich dan ook meteen de zwakte van het boek: de auteur is ongetwijfeld goed op de hoogte van de beschreven middelen, maar hij benadert de antieke bronnen (die hij in vertaling heeft geraadpleegd) onkritisch en met een te geringe kennis van de Romeinse samenleving. Daardoor ziet hij overal vergiften, ook waar de interpretatie van de bronnen dit niet toelaat, en volgt hij klakkeloos roddels uit onbetrouwbare bronnen. Bijgevolg biedt zijn boek een overtrokken en onjuist beeld van de Romeinse samenleving, maar voor herboristen boeiende literatuur over het gebruik van planten.
Een kort citaat: Een flinke hoeveelheid saffraan in wijn getrokken werd door Plinius aangeduid als bruikbaar narcoticum en later geeft Dodonaeus aan dat het de mensen zo blij maakt dat ze zich te barsten lachen en geheel van de kaart raken.
Auteur A.M.G. Rutten
ISBN10 905235118X
ISBN13 9789052351186
Ondergang en bedwelming. Dit boek vormt een indringend verhaal over het gebruik van drugs en giftige planten in het West-Romeinse Rijk. De interesse voor de medisch-farmaceutische geschiedenis van het West-Romeinse Rijk is sterk toegenomen, niet het minst door de uitstekende vertalingen van werken uit de Oudheid, die in de afgelopen jaren op de boekenmarkt zijn verschenen. Opvallend is daarbij dat informatie over traditionele geneeswijzen, magie en riten en het gebruik van sedatieve, stimulerende of hallucinogene plantaardige middelen zo mager gezaaid is. Met de inventarisatie in die boek hoopt de auteur althans een deel van het hiaat te hebben opgevuld. Het valt op dat giftige en bedwelmende middelen onder de dekmantel van op het oog onschuldige kruiden, wortels en zaden hun weg vonden naar de gebruiker.
De auteur, apotheker en farmacie-historicus, heeft een studie gemaakt van het gebruik van drugs en gifstoffen in het Romeinse rijk. Zijn boek geeft een beeld van een aan bedwelmende middelen verslaafde aristocratie en van wijdverbreide onvruchtbaarheid door jarenlang gebruik van hallucinogene middelen. De auteur verklaart zelfs de val van het West-Romeinse rijk als veroorzaakt door het gebruik van drugs en vergiften. Hier toont zich dan ook meteen de zwakte van het boek: de auteur is ongetwijfeld goed op de hoogte van de beschreven middelen, maar hij benadert de antieke bronnen (die hij in vertaling heeft geraadpleegd) onkritisch en met een te geringe kennis van de Romeinse samenleving. Daardoor ziet hij overal vergiften, ook waar de interpretatie van de bronnen dit niet toelaat, en volgt hij klakkeloos roddels uit onbetrouwbare bronnen. Bijgevolg biedt zijn boek een overtrokken en onjuist beeld van de Romeinse samenleving, maar voor herboristen boeiende literatuur over het gebruik van planten.
Een kort citaat: Een flinke hoeveelheid saffraan in wijn getrokken werd door Plinius aangeduid als bruikbaar narcoticum en later geeft Dodonaeus aan dat het de mensen zo blij maakt dat ze zich te barsten lachen en geheel van de kaart raken.
Auteur A.M.G. Rutten
ISBN10 905235118X
ISBN13 9789052351186
zondag, juni 08, 2014
Ratelaars
We vinden zomaar ratelaars op de wandeling tijdens ons Hollands kruidenweekend bij Eindhoven. De grote ratelaar 'gebruikt' grassen en vlinderbloemigen als gastheren. Met de penwortel wordt contact gemaakt met de wortels van deze waardplanten en op die manier worden bepaalde mineralen en stikstof afgetapt. Een oud gezegde luidt dan ook dat, waar de ratelaar groeit het gras kort blijft.
De ratelaar hoort bij de Bremraapfamilie of Orobanchaceae, het zijn halfparasieten. Volledige parasieten zijn planten die geen chlorofyl bevatten, dus niet groen gekleurd zijn en die daarom volledig afhankelijk zijn van de gastheerplant. Halfparasieten zijn planten die wel over bladgroen of chlorofyl beschikken, maar meestal met hun wortel in de waardplant dringen en op die manier water en bepaalde mineralen opnemen. Omdat ze wel chlorofyl bevatten kunnen ze zelf in hun energie voorzien door middel van fotosynthese.
De Flora Batava uit 1832 schrijft over de ratelaar' Het zaad onder het koorn gemengd en gemalen zijnde, maakt het brood blauw, schoon dit niet schadelijk zij voor de mensch (Haller). Blauw brood misschien een ideetje voor de broodhaters van tegenwoordig, kunnen ze het brood nog wat minder appetijtelijk maken.
Bij L. Watson vinden we: Rattle grass en cockscomb staan beiden onder het beheer van de Maan. Ze werden gebruikt als een wormdodend middel. Tegen wandluizen werden ze gebruikt, waartoe een hoeveelheid gekneusd zaad gebruikt werd met water, waarmede de bedstede en lambrisering werd bestreken, het zou een zeer effectvol middel zijn geweest.
En Dodonaeus, onze superautoriteit uit de 15de eeuw schrijft ‘De Nederlanders noemen dit onkruid ratelen en gele ratelen, in het Hoogduits Gal Rodel’.
Als de doosvrucht, waarin de zaden zich bevinden, geschud wordt geeft die een ratelend of rammelend geluid, een teken dat het seizoen gekomen is om hooi te verzamelen, de ratelaar, ratelen en raat, Rasela bij Hildegard, Rassel, gal Radel of Rodelkraut, Engels greater yellow rattle, rattle box of rattle grass. Grote ratel of Grosser Klappertopf, in Groningen ratels en op Walcheren reutels.
Interessant en intrigerend is ook dat 'Wie zich met een afkooksel van ratelaars wast niet betoverd kan worden'. Zou het ook tegen hedendaagse betoveringen werken?
De ratelaar hoort bij de Bremraapfamilie of Orobanchaceae, het zijn halfparasieten. Volledige parasieten zijn planten die geen chlorofyl bevatten, dus niet groen gekleurd zijn en die daarom volledig afhankelijk zijn van de gastheerplant. Halfparasieten zijn planten die wel over bladgroen of chlorofyl beschikken, maar meestal met hun wortel in de waardplant dringen en op die manier water en bepaalde mineralen opnemen. Omdat ze wel chlorofyl bevatten kunnen ze zelf in hun energie voorzien door middel van fotosynthese.
De Flora Batava uit 1832 schrijft over de ratelaar' Het zaad onder het koorn gemengd en gemalen zijnde, maakt het brood blauw, schoon dit niet schadelijk zij voor de mensch (Haller). Blauw brood misschien een ideetje voor de broodhaters van tegenwoordig, kunnen ze het brood nog wat minder appetijtelijk maken.
Bij L. Watson vinden we: Rattle grass en cockscomb staan beiden onder het beheer van de Maan. Ze werden gebruikt als een wormdodend middel. Tegen wandluizen werden ze gebruikt, waartoe een hoeveelheid gekneusd zaad gebruikt werd met water, waarmede de bedstede en lambrisering werd bestreken, het zou een zeer effectvol middel zijn geweest.
En Dodonaeus, onze superautoriteit uit de 15de eeuw schrijft ‘De Nederlanders noemen dit onkruid ratelen en gele ratelen, in het Hoogduits Gal Rodel’.
Als de doosvrucht, waarin de zaden zich bevinden, geschud wordt geeft die een ratelend of rammelend geluid, een teken dat het seizoen gekomen is om hooi te verzamelen, de ratelaar, ratelen en raat, Rasela bij Hildegard, Rassel, gal Radel of Rodelkraut, Engels greater yellow rattle, rattle box of rattle grass. Grote ratel of Grosser Klappertopf, in Groningen ratels en op Walcheren reutels.
Interessant en intrigerend is ook dat 'Wie zich met een afkooksel van ratelaars wast niet betoverd kan worden'. Zou het ook tegen hedendaagse betoveringen werken?
donderdag, juni 05, 2014
Pisplantje op pisplaatsen
Nog maar eens even naar buiten met de cursisten. Gewoon op de parking bij mijn motorhome. Wat onkruid bekijken onder een verloren gelopen notenboom. Op het eerste zicht alleen maar wat bestoft en mogelijk bepist groen te zien. En toch vinden we weegbree in bloei, het blad met anti-allergische werking te gebruiken bij hooikoorts en bij jeukbultjes op de huid, verder zie ik ook teunisbloem de wortel is soms vlezig en goed eetbaar en de olie uit de zaden wordt duur verkocht tegen eczeem, bij overgangsklachten en nog veel meer. En ja ook een nog niet bloeiend sintjanskruid vinden we hier, te gebruiken tegen depressies, zenuwpijnen, brandwonden.... Met de neus bij de grond vinden we ook nog zachte ooievaarsbek, uitgebloeide ereprijs en een zacht aanvoelende basterdwederik, waarschijnlijk Epilobium parviflorum om ze met hun deftige naam eens aan te spreken. Jazeker, ordinaire plantjes met een duizendjarig gebruik achter zich mogen met eerbied aangesproken worden.
De basterdwederik soms ook kleinbloemig wilgenroosje genoemd telt wel een tiental verschillende ondersoorten. Het onderscheid tussen deze soorten is moeilijk te maken en er zijn aanwijzingen, dat de kleinbloemige Epilobiumsoorten zoals Epilobium parviflorum, Epilobium montanum, Epilobium roseum en Epilobium palustre, medisch gezien het meest werkzaam zijn. Er bestaan nog geen nauwkeurige farmacologische gegevens over het gehalte aan werkzame stoffen van de verschillende soorten. Sinds het grote succes van de boeken van Maria Treben werden deze kruiden in vele gevallen puur empirisch gebruikt, hetgeen interessante successen heeft opgeleverd. Uiteindelijk moesten ook de wetenschappers hun standpunt bepalen ten aanzien van deze "modern geworden" geneeskrachtige planten.
Onderzoeken met basterdwederik
Ondertussen zijn er verschillende klinische onderzoek gepubliceerd, die bevestigen dat Epilobium-thee of het in capsules geleverde totale extract van de plant, daadwerkelijk een werkzaam en beslist onschadelijk middel is, met een breed werkingsspectrum voor prostaatadenoom en ziekten, die eruit voortkomen.
Dit geneeskrachtige kruid is in de eerste plaats een preventief middel, dat iedere man boven de 50 jaar regelmatig zou moeten innemen; ten tweede is het een uitstekend middel voor een ononderbroken en langdurige therapie en ten derde is het een ondersteunend middel dat zich probleemloos met alle andere vormen van prostaat-therapieën, inclusief een operatie, laat combineren.
http://mens-en-gezondheid.infonu.nl/aandoeningen/69332-prostaat-en-basterdwederik.html
De basterdwederik soms ook kleinbloemig wilgenroosje genoemd telt wel een tiental verschillende ondersoorten. Het onderscheid tussen deze soorten is moeilijk te maken en er zijn aanwijzingen, dat de kleinbloemige Epilobiumsoorten zoals Epilobium parviflorum, Epilobium montanum, Epilobium roseum en Epilobium palustre, medisch gezien het meest werkzaam zijn. Er bestaan nog geen nauwkeurige farmacologische gegevens over het gehalte aan werkzame stoffen van de verschillende soorten. Sinds het grote succes van de boeken van Maria Treben werden deze kruiden in vele gevallen puur empirisch gebruikt, hetgeen interessante successen heeft opgeleverd. Uiteindelijk moesten ook de wetenschappers hun standpunt bepalen ten aanzien van deze "modern geworden" geneeskrachtige planten.
Onderzoeken met basterdwederik
Ondertussen zijn er verschillende klinische onderzoek gepubliceerd, die bevestigen dat Epilobium-thee of het in capsules geleverde totale extract van de plant, daadwerkelijk een werkzaam en beslist onschadelijk middel is, met een breed werkingsspectrum voor prostaatadenoom en ziekten, die eruit voortkomen.
Dit geneeskrachtige kruid is in de eerste plaats een preventief middel, dat iedere man boven de 50 jaar regelmatig zou moeten innemen; ten tweede is het een uitstekend middel voor een ononderbroken en langdurige therapie en ten derde is het een ondersteunend middel dat zich probleemloos met alle andere vormen van prostaat-therapieën, inclusief een operatie, laat combineren.
http://mens-en-gezondheid.infonu.nl/aandoeningen/69332-prostaat-en-basterdwederik.html
dinsdag, juni 03, 2014
Bilzenkruid in mijn internettuin
Tuin op afstand, mijn internettuin. De echte tuin groeit op dit moment 700 kilometers bij mij vandaan. Via internet wordt ik op de hoogte gehouden van groei en bloei. Vreemd maar ook wel bijzonder, de planten niet kunnen voelen noch ruiken of proeven. Vandaag bericht over de eerste bloem van bilzenkruid. Niet dat ik bilzenkruid nog nooit heb zien bloeien, als je al zowat 50 jaar bewust met planten bezig ben, heb je 'alle' bijzondere planten al wel 100 keer gezien, gevoeld en vertroeteld. Maar een tuin op afstand is wel de eerste keer en dus toch wel bijzonder. Dus over het bilzenkruid van lang geleden.
Over bilzenkruid in Jacob van Maerlant's naturen bloeme klinkt het zo
Iusquiami es sere cout
ende .i. cruud van groter ghewout.
An ouden hofsteden, als ict vant,
wasset vele hier int lant,
groene met .i. root bleker bloemen.
Ic wane ment belne in Dietsch nome.
Den gonen die den slaep hevet quat
men neme sine blade of sijn saet,
ende stampt ende bindet dan
anden slaep, est wijf of man;
hi sal rusten, est dach ende nacht.
En Lobelius schrijft: ‘Dit kruid is geheten geweest Sochboone omdat de zeugen en varkens door de reuk of eten van die neer vallen alsof ze dood waren, want het vervult de hersens van de dieren met een venijnige en stinkende damp die de mensen veel schadelijker is dan als zij gewone bonen gegeten hebben. Met welke damp het verstand van de mensen benomen wordt alsof zij met de razernij van Apollo geslagen waren waarom dat ook genoemd wordt Apollinaris herba en ook Altercum omdat zij zichzelf kwellen met messen en argumenteren die door het bilzekruid razend geworden zijn, hoewel dat ik gezien heb een jong vrouwtje van wie de tandpijn benomen was door het stoven met bilzekruid die bijna drie dagen lang blij was gelijk of zij dronken geweest was, maar niet kwellend.’
In Frankrijk is dit kruid naar zijn kracht herbe aux tignes genoemd, want de boeren van Anjou en daar omtrent plegen het als het met rijp zaad geladen is uit te trekken en te drogen te hangen en ‘s winters als iemand de handen gezwollen zijn van kou en zeer jeuken werpen ze de zaadhuisjes op het vuur en laten die rook aan de handen komen en daardoor vergaat alle jeuk en gezwel.
De voornaamste werkzame stof in bilzenkruid is het tropaanalcaloïde scopolamine, een merkwaardige stof die zelfs als waarheidsserum en als rapedrug in gebruik geweest is. Zeker een bijzondere plant die Hyoscyamus niger maar wel moeilijk om zo'n complexe plant zonder gevaar gebruiken. Meer info: http://www.volkoomen.nl/H/Hyoscyamus.htm
Over bilzenkruid in Jacob van Maerlant's naturen bloeme klinkt het zo
Iusquiami es sere cout
ende .i. cruud van groter ghewout.
An ouden hofsteden, als ict vant,
wasset vele hier int lant,
groene met .i. root bleker bloemen.
Ic wane ment belne in Dietsch nome.
Den gonen die den slaep hevet quat
men neme sine blade of sijn saet,
ende stampt ende bindet dan
anden slaep, est wijf of man;
hi sal rusten, est dach ende nacht.
En Lobelius schrijft: ‘Dit kruid is geheten geweest Sochboone omdat de zeugen en varkens door de reuk of eten van die neer vallen alsof ze dood waren, want het vervult de hersens van de dieren met een venijnige en stinkende damp die de mensen veel schadelijker is dan als zij gewone bonen gegeten hebben. Met welke damp het verstand van de mensen benomen wordt alsof zij met de razernij van Apollo geslagen waren waarom dat ook genoemd wordt Apollinaris herba en ook Altercum omdat zij zichzelf kwellen met messen en argumenteren die door het bilzekruid razend geworden zijn, hoewel dat ik gezien heb een jong vrouwtje van wie de tandpijn benomen was door het stoven met bilzekruid die bijna drie dagen lang blij was gelijk of zij dronken geweest was, maar niet kwellend.’
In Frankrijk is dit kruid naar zijn kracht herbe aux tignes genoemd, want de boeren van Anjou en daar omtrent plegen het als het met rijp zaad geladen is uit te trekken en te drogen te hangen en ‘s winters als iemand de handen gezwollen zijn van kou en zeer jeuken werpen ze de zaadhuisjes op het vuur en laten die rook aan de handen komen en daardoor vergaat alle jeuk en gezwel.
De voornaamste werkzame stof in bilzenkruid is het tropaanalcaloïde scopolamine, een merkwaardige stof die zelfs als waarheidsserum en als rapedrug in gebruik geweest is. Zeker een bijzondere plant die Hyoscyamus niger maar wel moeilijk om zo'n complexe plant zonder gevaar gebruiken. Meer info: http://www.volkoomen.nl/H/Hyoscyamus.htm
zondag, juni 01, 2014
Wandelen naar de warme rots
Je overgeven aan de brandnetels |
Over naam en mythologie van Atropa belladonna.
De volkse namen Doodskers, Duivelsbes, Duivelskruid, Heksenkruid en Kwademansbes verraden de giftige werking van deze Atropa belladonna. Atropa verwijst naar Atropos, een van de drie schikgodinnen uit de Griekse mythologie. De schikgodin Klotho is aanwezig bij de geboorte, Lachesis spint de draad van ons leven en Atropos knipt de draad door. 'Belladonna, letterlijk mooie dame, slaat op het oude gebruik van het sap van de plant als oogdruppels, waardoor de pupillen zich verwijden. Bella donna zou ook kunnen verwijzen naar de priesters van de oorlogsgodin Bellona, die een aftreksel van het kruid dronken bij hun rituelen. Wolfskers is in het Duits Walkerbeere, vertaald als walkurebes. De Walkuren, de schildmaagden van Odin, vlogen over de slachtvelden om heldhaftige doden uit te kiezen voor het Walhalla. Wolfskers werd in de magie gebruikt om trances op te roepen. Kleine doses geven aanleiding tot een lichte desoriëntatie en euforie, gevolgd door een diepe slaap die vaak gepaard gaat met erotische dromen. Jagers uit de oudheid gebruikten de plant om hun perceptie te verhogen.
maandag, mei 26, 2014
Tussendoor ben ik ook nog wat in De Haan aan Zee. Mooi, vreemd dorp met wolken, water en veel fin de siècle villa's. En af en toe veroorzaakt de combinatie van al die elementen magisch-realistische plaatjes. Wolkjes , blauwe luchten en gebouwen die als raketten ten hemel stijgen.
zaterdag, mei 17, 2014
Ochtend in de Dodoenstuin
Vroeg. Zeven uur. De zon verzilvert de ochtend. Ik ben net wakker en heb, met enig duivels genoegen, gekampeerd tussen de immense villa's bij de Dodoenstuin in Schilde.
Straks les geven aan herboristen in spé. Ondertussen slenter ik in gewijde stilte door de tuin. Ook de planten zijn pas ontwaakt.
Damastbloem verspreidt zijn zoete ouderwetse geur, donkere ooivaarsbekken dartelen door de tuin, oude bomen stralen glunderend licht. Betovering. Alles is harmonie.
ik zal een boom zijn
en ik zal de vogel zijn
die in me nestelt
ik zal de grond zijn
waar de boom in wortelt
waar de vogel woont
ik zal de wind zijn
en grond en boom en vogel
eindeloos strelen
en onder de boom zal ik de mens zijn
die dit dromend zal bestaan
Abonneren op:
Posts (Atom)