En wij die dachten en vreesden dat de lente dit jaar in januari zou beginnen. Nu is het april en nog steeds fris hier in Bretagne. Al dagen even zon en dan driftige regenvlagen er over heen. Het gevecht tussen winter en lente volop aan de gang. Natuurlijk laten plantaardige katjes en andere geel bloeienden, zoals hoefblad en speenkruid zich niet zomaar afremmen maar toch......van de opwarming van onze aarde is even geen sprake.
Vandaag zag ik ook de eerste witbloeiende hoornbloemen tussen het bermgras doorpiepen. Akkerhoornbloem, Cerastium arvense L., hoort tot de Anjerfamilie. De naam Hoornbloem heeft deze groep van witbloemige plantensoorten te danken aan de vorm van de doosvrucht. Die is enigszins gekromd en lijkt daardoor wel wat op een gekromde koeienhoorn (hoorn is in het Grieks keras, wat in het Latijn ceras wordt, hetgeen terug te vinden is in de wetenschappelijke naam Cerastium).
De Hoornbloemen onderscheiden zich van de Muursoorten, ook een geslacht uit de Anjerfamilie, met twee gemakkelijke kenmerken: de kroonbladen van Hoornbloemen zijn nooit meer dan tot de helft ingesneden, terwijl die bij de Muursoorten meer dan de helft zijn ingesneden. Verder hebben de Hoornbloemen vijf stijlen en de Muren drie. Hoornbloemen zijn meestal ook behaard.
Akkerhoornbloem heeft kroonbladen die twee maal zo lang zijn als de kelken. Het is de Hoornbloem met de grootste bloemen uit het geslacht. Het typische gevorkte bijscherm, de bloeiwijze van de Anjerfamilie, is aan de Akkerhoornbloem goed te herkennen.
De plant is nauwelijks tot weinig behaard of met afstaande haren behaard, maar zeker niet witviltig. Het is vrijwel de eerste bloeiende soort op droge zandige graslanden en wordt veel bezocht door insecten, met name vliesvleugeligen en vliegen.
De soort is overblijvend en het is opmerkelijk dat ze niet voorkomt op akkers, terwijl de Nederlandse naam dat wel suggereert. Wel vind je haar op rivierduinen, in wegbermen, langs spoorwegen en kanalen.
Een bekende geneeskrachtige plant is het zeker niet, toch vind ik bij Moerman Native American Ethnobotany dat de plant samentrekkend werkt. A decoction of the plant has been used in the treatment of injuries and miscarriage. A decoction is said to stop uterine bleeding and prevents the child from passing through the uterus.
En in de Flora Batava geschreven tussen 1800 en 1934 wordt vermeld dat 'Uit de Bloemen trekken de Byën goeden Honig en Wasch (Mattuschka, Reuss). De Plant wordt niet gegeten door het Vee, inzonderheid niet, volgens myne ondervinding, door Schapen, schoon zy gebrek aan voeder hebben. Aan den Wortel zou het Poolsch grein(*) te vinden zyn.
En dat Poolsch of scharlaken grein, trekt me wel aan en moeten we eens verder onderzoeken. Het is een soort schildluis (Porphyrophora polonica). De larve leeft op de wortels van een 20-tal planten, maar vooral op de overblijvende hardbloem (Scleranthus perennis), en werd vroeger , in o.a. Polen en Rusland, gebruikt als grondstof voor karmijnrood. Het was een goedkoper alternatief voor de op de kermeseik (Quercus coccifera) levende schildluis (Kermes ilicis of Kermes vermilio), uit het Middellandse Zeegebied, die scharlakenrood geeft. Het gebruik ervan ging verloren door de popularisering van de Mexicaanse cochenilleluis ( Dactylopius coccus) als grondstof voor de kleurstof karmijn- of karmozijnrood.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten