Het rooien van valeriaanwortel zoals het zowat 50 jaar geleden bij Lessines gebeurde. De mijnheer in zwart kostuum was duidelijk geen boer of arbeider, waarschijnlijk de apotheker in wiens opdracht het telen van de valeriaan toen gebeurde.
De foto is afkomstig uit 'Pharmacognostische commentaar op de Belgische pharmacopee IV' uit 1941
Een uittreksel uit het boek
Cultuur, inzameling en bereiding : In ons land worden in 't voorjaar uitloopers of neuzen van in 't wild groeiende planten, meestal in de natte gronden bij Ninove en Denderleeuw, gezocht en als plantmateriaal door de kweekers gekocht en op het veld uitgepoot. In het najaar worden dan het rhizoom en de wortelen van de eenjarige bladrosetten geoogst.
In andere streken gaat men soms op een andere wijze te werk ; namelijk men oogst de ondergrondsche plantendeelen van tweejarige planten, waarvan men de bloemen tijdig heeft afgesneden om uitputting van het rhizoom en de wortelen te voorkomen, en de aan de uitloopers ontstane jonge plantjes worden terug in den grond geplant.
Deze wijze van cultuur levert soms ontaardingsverschijnselen op, zoodat de cultuur zooals zij in ons land wordt beoefend beter blijkt ; bovendien wordt valeriaanwortel in cultuur verkregen uit plantenmateriaal afkomstig van in 't wild groeiende planten meer naar waarde geschat. Zelden wordt uit het zaad gekweekt.
Het blijkt verder dat de grondstof beter niet gewasschen wordt vooraleer te drogen. Aanhangende aardestukjes kunnen na drogen door ziften of kammen worden verwijderd. De P. Helv. V schrijft voor de in den herfst verzamelde grondstof bij een t° beneden 40° te drogen. Volgens W. Strazewicz (Ph. Z. h. 1933, bl. 481) is de in Mei verzamelde drogerij rijker aan vl. olie, daarentegen armer aan droogrest. De reukelooze versche grondstof neemt tijdens het drogen den kenmerkenden valeriaanreuk aan.
Valerianae radix |
Macroscopische kenmerken : Dikke, centrale, bultige wortelstok van 3 tot 5 cm. lang op 1 à 3 cm. breed, met, op den top, ofwel schubben, ofwel het spoor van den fistelachtigen, gerimpelden stengel. Aan dit aanhangsel van den wortelstok ontspringen talrijke, draderige, gerimpelde bijwortels, die zoodanig ineenwarren dat zij den stengelvoet bijna volkomen bedekken. Groenachtig bruin van kleur ; reukeloos in verschen toestand, maar met, na droging, een sterken kenmerkenden, onaangenamen reuk ; zoetachtig en weinig bitter van smaak.
De drogerij bestaat uit bijwortelen, rhizoom en enkele uitloopers, die uiterlijk niet te onderscheiden zijn van de bijwortels (Goester). Alle deelen zijn aardachtig grijsbruin. De P. B. IV geeft aan als kleur groen-achtig bruin, dit is zeker minder juist.
Valeriaanwortels kunnen ook nu nog geoogst worden om ze te drogen of om er een tinctuur mee te maken.