Ik ben een wandelaar langs vele, ook filosofische wegen. Nu ik weer enkele weken in België aan de kust 'zit', wandel ik voornamelijk in korte snokjes tot aan zee, laverend tussen de slenterende toeristen door. Het zijn niet de eindeloos lange tochten in de bergen, hier is het eerder een soort niet-wandelen wel met de de zee als horizon. Alleen, naar die horizon kan ik niet wandelen. Alhoewel, wandelen over water, wie is mij daar in voorgegaan?
Over wandelen is er ook een boek verschenen van Frédéric Gros. Hij wisselt beschouwingen over aspecten van het wandelen af met korte biografieën van beroemde wandelaars. Zo is er de bergwandelaar Friedrich Nietzsche, die een vrij uitzicht nodig had om te kunnen denken. Bij Rimbaud was er sprake van woede en vluchtgedrag. Op zijn doodsbericht stond toepasselijk “Geboren in Charleville, overleden op doorreis in Marseille’". Jean-Jacques Rousseau wandelde om de eerste mens in zichzelf te vinden, op de vlucht als hij was voor agressieve vijandigheid en babbelzieke broederschap. Voor de Amerikaan David Thoreau, een groot wandelaar in een land waar zich te voet verplaatsen uiterst verdacht is geworden, kent het wandelen slechts één richting: het Wilde Westen. Immanuel Kant zocht in de dagelijkse wandeling de rustgevende regelmaat, Gérard de Nerval de melancholie, en voor Ghandi was een protestwandeling een uiting van geweldloos verzet, verbonden met een ideaal van onthechting, mystiek en vrijheid. Wandelen verbindt tegengestelde types als de ongebonden Griekse cynische filosoof en de gelovige Middeleeuwse pelgrim. Maar altijd is er het idee van bevrijding uit het maatschappelijke keurslijf, de gevangenis van het bewustzijn en het lichamelijke immobilisme. Wandelen maakt nederig, confronteert ons met onze zwaartekracht en verzoent lichaam en ziel in een rustgevend ritme.
Over wandelen schrijven. Een contradictie! Of zou ik al wandelend kunnen schrijven?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten