dinsdag, juni 23, 2015

In de Alpen. Zeldzaamheden op de Crêtes de Vars: edelweiss, berardia en génépi

Onze Alpenbende heeft iets met rood. Twee jaar geleden volgden we de rode bollen op het steile en deels door storm verwoeste pad naar Le Derochoir. Vorig jaar waren er de rode vlagjes naar Col deCoux (zie Herba 75). Ook vandaag wagen we ons weer aan rood, deze keer aan de rode wegaanduiding van de trial die hier vorige week doorging. Die markering komt overeen met de Tour de Crêtes de Vars maar in de tegengestelde richting. Onze gids belooft ons massa’s edelweiss Leontopodium alpinum en génépi, dus daar kunnen we niet nee tegen zeggen.

Op stap
De vertrekplaats ligt iets van onze berghut weg, dus moeten we eerst nog een eindje rijden met de
wagen. Dat moet langs smalle weggetjes met hier en daar brokstukken van de rotsen op en vernielde
wegmarkeringen langs de weg. Niet bepaald een geruststellende start van de dag … in de bergen
verplaats ik me liever met mijn twee voeten dan op vier wielen.
We rijden tot aan de parking van de refuge Basse Rua en moeten daarvoor zelfs door een
dierenafsluiting rijden. De horizontaal gespannen draad blijkt bij nader inzien een soort antenne die
dwars over de weg hangt en gaat gelukkig langzaam open als we die met de neus van onze auto raken.

Op het infobord kunnen we ons tochtverloop bekijken: Parking refuge Basse Rua – 1731 m, Col de la
Coulette – 2362 m, Crêtes de Vars 2600 m, Col de la Scie – 2376 m, Parking refuge Basse Rua – 1731
m. We kunnen steeds de rode tekens van de trial volgen en daarnaast geven ook gele bollen nog eens
het pad aan tot aan de Col de la Coulette.
De gids wijst ons de kam waar we normaal gezien binnen enkele uren op zullen wandelen. Dit lijkt
ons vóór de start ongeloofwaardig want die bevindt zich nog torenhoog boven ons. Zullen we daar
echt vandaag nog geraken? Uit mijn rugzak komt de fijne geur van vers brood als belofte voor de
middag. Tegen die tijd zijn we al een heel stuk dichter bij de kam … of dat zou toch zo moeten zijn.

De eerste flora van de dag
We starten in het bos waar de berendruif Arctostaphylos uva-ursi een frisse indruk en intro geeft op
een brede keiweg tussen veel groen van alpenweegbree Plantago alpina, bolrapunzel Phyteuma
orbiculare, ruige weegbree Plantago media, kranskartelblad Pedicualaris verticillata, esparcette
Onobrychis viciifolia en brilkruid Biscutella laevigata. Op het pad plots ook een strook
paardenbloemen Taraxacum officinale. Die troffen we deze week nog niet veel aan, ook zo voor de
absintalsem Artemisia absinthium, die we hier deze week voor het eerst zien.

Door het bos lopen is nu zeker wel een zaligheid want de zon laat haar van haar felste kant zien en
voelen. Het bos levert ons een rode eekhoorn Sciurus vulgaris op. Het diertje vlucht vliegensvlug tot
boven in een boom maar we hebben het schuwe diertje op zijn vluchtroute wel heel goed kunnen
volgen. Ook vliegen Muscidae - Brachycera vliegen vliegensvlug, maar dan wel rondom ons heen. Ze
zijn met velen maar hun aanwezigheid wordt door ons niet erg op prijs gesteld.
Als we de boomgrens voorbij zijn, valt de zon op ons hoofd en dat tijdens het klimmen. Maar als we
even later halt houden in de schaduw om wat uit te blazen, krijg ik het al snel koud en moet een fleece
redding brengen. Nauwelijks te geloven dat het verschil in temperatuursgevoel in zo’n korte
tijdsspanne zo groot kan zijn. Pauze betekent ook altijd wat tijd om de flora in de nabije omgeving
nauwkeuriger te verkennen. Zo vinden we een soort kleine valeriaan Valeriana, steenbreek spec.
Saxifraga spec., zoals de altijdgroene steenbreek Saxifraga paniculata, en een piepklein walstrootje
Galium.

We klimmen verder naar de pas, die blijkbaar geen naam heeft maar wel een bijzonder mooi panorama
biedt. In dat panorama ligt aan de horizon de Col de Coulette op ons te wachten. We stappen er in
haarspeldbochten door de alpenweide heen. Bij de tweede bocht ontdekken we de eerste edelweissjes.
Ze staan hier eigenlijk niet echt in hun biotoop maar daar malen we niet om. Ze zijn prachtig met hun
witfluwelen bloemblaadjes. Bij deze is de gids al één van zijn beloftes nagekomen. Op naar de
volgende zeldzame plant.
De klim naar de col is lang en geleidelijk. Telkens we een bocht nemen, zien we meer blauwe lucht en
minder groen. We naderen de horizon langs paden omzoomd met achtster Dryas octopale,
kogelbloemen Globularia, Polygonum viviparum, rozenkransjes Antenaria dioica en één vanilleorchis
Nigritella. Verder is de weide wellicht ondermijnd door marmottengangen want overal zijn nestgaten
te zien.

Even pauzeren, dan weer doorbijten
Hier in de weide zijn er heel wat minder vliegen maar ze geven niet op. Eénmaal de col bereikt zijn ze
weer even massaal aanwezig, net als een groep joelende kinderen op bergvakantie. We bekijken even
hun spel maar zoeken dan toch een plaatsje aan de andere kant van de col voor de middagpauze. Het is
er rustiger en vooral ook warmer want hier is minder wind. Nu kan ik na de geur, ook genieten van de
smaak van het meergranenbroodje uit mijn rugzak. Na de picknick blijven we lang genieten van de
omgeving.
Als we onze tocht verder zetten en beginnen aan de klim naar de kam, komt plots een heel felle wind
opzetten. We moeten onze petten goed over onze oren trekken en krijgen het nauwelijks warm ook al
is het stevig klimmen. Op een eerste plateau zien we de bladeren van de kortstelige wegdistel Berardia
subacaulis, nog zo’n zeldzaamheid in de bergen. Na wat speurwerk vinden we ook een exemplaar in
bloei. Deze laaggroeiende plant uit de distelfamilie heeft sterk behaarde grijsgroene bladeren en een
gele bloem. Het is pas de tweede keer ooit dat ik die plant zie. De eerste keer dateert nog uit het
analoge fototijdperk, toch al even geleden. Ondanks de vrij penibele omstandigheden - zeer steile
groeiplaats én de fameuze rukwind - proberen we de Berardia toch op de digitale plaat vast te leggen.

We wandelen verder in een zeer ruig landschap, op rotsige, smalle paden tussen enorme stenen
blokken die door erosie allerlei vormen aangenomen hebben. Met wat fantasie kunnen we er wel wat
figuren of beelden in zien en lijkt het wel of we door een openluchtmuseum wandelen. We moeten
echter alle aandacht bij het pad houden want het is vrij belangrijk dat we onze voeten precies op de
juiste plaats kunnen neerzetten, hindernissen kunnen overbruggen en niet al te dicht bij de rotsrand
lopen. Na dit moeilijke stuk is het even wachten tot we weer allemaal samen zijn. Hierboven is het
meer dan genieten van het zalige landschap en de opvallende stilte. Als ik wat op adem ben gekomen,
is het weer tijd om de directe omgeving af te speuren. Een bergvenkel Meum athamanticum ruikt naar
kervel Anthriscus en een vale gier Gyps fulvus zweeft langzaam over de kam heen. Een perfect plaatje.

De finish in zicht
Nu we echt op de kam zijn, loopt het wat gemakkelijker. We blijven nog een beetje in de linkerflank
van de berg lopen maar af en toe krijgen we rechts een opening in de rotsen waardoor we de refuge en
de parking onder ons zien. Deze morgen stonden we daar beneden nog vol ongeloof naar deze hoogte
te kijken ... . Nu voelen we ons stiekem een beetje trots dat het ons gelukt is om het onwaarschijnlijke
van deze morgen toch te bereiken. ‘Le moment suprême’ komt echter als de génépi zich laat zien. In
de kloven staat hij heerlijk geel te pronken in de zon. Het is de gletsjergénépi Artemisia glacialis met
zijn gele bolletjes als bloeiwijze. Deze soort is niet zo aromatisch als de zwarte alsem Artemisia génépi
die we enkele dagen geleden zagen maar dat kan de pret niet bederven. De plantenliefhebbers onder
ons zijn weer in de zevende hemel.
Naast de onooglijk kleine plantjes zijn er nog steeds de enorme rotskunstwerken. De erosie speelt met
harde en zachte steen en weer kan de fantasie aan het werk.
De kam is zeer afwisselend, rechts eerder ruw en stenig, links neigt die al naar alpenweide en dus
groener. Dat maakt dat er langs beide zijden een verschillende flora is, rechts nog wat verloren
viooltjes Viola spec., links gaat de groene weide zelfs over in bosstrookjes. We horen de nog steeds
felle wind door de bomen fluiten en de geur van hars die daarbij vrijkomt, doet ons goed. Zonder dat
we er erg in hebben, komen we zo op Col de Scie. Er staat een mast met zonnepanelen, wellicht voor
de trial van vorige week. Hier begint onze afdaling best aangenaam met lange haarspeldbochten op
een zacht bospad en in een tapijt van dennennaalden. Een bospad met weinig onderbegroeiing dat
zorgt voor wat rust in het herboristenhoofd.

Na het bos is de achtster Dryas octopetala aanvankelijk weer volop aanwezig maar langzamerhand
neemt de diversiteit aan planten in de alpenweide weer toe met alle kleuren die we ons kunnen
voorstellen. De warme zon zorgt voor heerlijke geuren als we bloemenveldjes passeren. Hierboven
staat de Turkse lelie Lilium martagon nog in knop. De wilde akelei Aquilegia vulgaris is op
verschillende plaatsen te bewonderen. Toch knap hoe die bloem opgebouwd is. Ze ziet er telkens
anders uit, afhankelijk van welke kant je ze bekijkt. Ook de donkere akelei Aquilegia atrata, een
witgekleurde bosooievaarsbek Geranium sylvaticum en gele gentianen Gentiana lutea langs de rand
laten zich zien. Tijdens het afdalen, blijven we hopen op een bloeiende Turkse lelie maar we bereiken
de parking zonder dat deze hoop ingelost wordt.
Met de frisse herinneringen aan de Berardia, edelweiss en génépi, komen we veilig en wel weer bij de
auto’s aan.

Geen opmerkingen: