Een kerst met mijn katten en al de groene bomen buiten. Een kerst met een wild bruisende rivier. Een kerst met de oude, aftakelende populier vol met immense maretakken, de ultieme kerstboom. Een boom vol met groene ballen en glinsterende bessen.
Meer nog dan hulst en klimop, verleent de maretak (Viscum album Linné), ook bekend onder zijn Engelse naam mistletoe, de kerstperiode een magische glans. Terwijl spar, hulst en klimop vandaag de dag vooral sfeerbrengers zijn, blijft de maretak ook nuchtere geesten tot enig gelovig gedrag aanzetten. Onder een aan muur of plafond bevestigde bussel mistletoe wordt nog altijd met overgave gekust, precies als in laat-middeleeuws Engeland, toen de kissing bush – een kroon van den, klimop en hulst met erbovenop fruit, papieren rozetten en kaarsen en in het midden een bosje maretak – een populair kerst- of midwinterattribuut werd.
De biologie van de plant is niet vreemd aan de bijzondere positie die hij inneemt. De maretak is wat botanici een halfparasiet noemen, een plant die deels zélf voor voedingsstoffen zorgt via fotosynthese, maar ten dele ook teert op de stofwisseling van een waardplant door mineralen te onttrekken aan diens sap. Favoriete waardplanten van Viscum album zijn, in Noord- en West-Europa, loofbomen met een zachte schors, zoals appel, meidoorn, linde, iep, wilg, populier, berk en es; twee ondersoorten uit de berglanden van Frankrijk tot Oostenrijk prefereren den, zilverspar en lork. Iets minder geliefde gastheren zijn kastanje, acacia en esdoorn; vrijwel nooit vindt men de maretak op eiken.
De botanische kenmerken van de maretak zijn godsdiensthistorisch niet zonder belang. Want de plant is niet alleen wintergroen, hij groeit in de hoogte op hout dat ‘s winters ogenschijnlijk morsdood is. De maretak die op eiken werd gevonden, moet wel helemaal als heel bijzonder zijn ervaren. De eik was daarenboven in een aantal culturen van de Europese oudheid een heilige boom, die met een hele rits hemel- en dondergoden werd geassocieerd, waarschijnlijk omdat geen boom zo vaak door de bliksem wordt getroffen. De Griekse Zeus (wiens belangrijkste heiligdom te Dodona oorspronkelijk een eikenbos was), de Romeinse Jupiter, de Baltische Perkunas (van wie de naam “eik” betekent), de Germaanse Thor, enz. Bij de Kelten bekleedde de eik zo’n belangrijke plaats dat Plinius de naam van de Gallische en Britse priesterkaste, de druïden (Gallisch *druis / druides) afleidde van het Griekse woord voor eik, drūs. Mogelijk ten onrechte, overigens: nogal wat hedendaagse keltologen denken *druis te kunnen terugvoeren tot *dru-wid, waarin ze dan deru- “sterk”, “stevig” en wid- “weten”, “kennis” herkennen.
Plinius' etymologie is gebaseerd op het rituele gebruik dat hij beschrijft in zijn Naturalis Historia (16:249-251) en dat we allemaal kennen uit Asterix de Galliër. De zesde dag van de maan klommen de druïden in de heilige eiken om met een gouden sikkel maretak te snijden, die werd opgevangen in een witte mantel omdat hij de grond niet mocht raken; vervolgens werden twee witte stieren geofferd. Met de geoogste mistletoe brouwden Panoramix’ collega’s, nog altijd volgens Plinius, een drank die bijzondere eigenschappen had: hij beschermde tegen alle mogelijke vergiften en genas onvruchtbaarheid.
Dit oogsten van de maretak zou volgens sommige auteurs aan de basis liggen van het zeer populaire Franse aguilaneuf. Aguilaneuf (of één van zijn tientallen varianten) verwijst naar het gebruik met Nieuwjaar te gaan bedelzingen, en lijkt zowel te slaan op het lied dat wordt gezongen als op de gift die de zanger krijgt. De etymologie is verre van duidelijk, maar men heeft wel gui, “maretak” in willen herkennen. Aguilaneuf zou dan een verbastering zijn van "au gui l’an neuf!", de kreet waarmee de druïden zouden hebben opgeroepen tot het oogsten van de maretak. Want lezen we bij Ovidius niet “Ad viscum Druidae cantare solebunt”: “de druïden hadden de gewoonte tot de maretak te zingen”? Dit vers zou echter apocrief zijn, en ook Plinius’ beweringen worden wel eens in twijfel worden getrokken – de man heeft wel meer verzonnen. Zodat sommigen de maretak elke rol in de druïdische religie ontzeggen. Tenminste, in de oorspronkelijke druïdische religieuze praktijk, die in de eerste eeuwen CE verdween – want hedendaagse druïden gaan uiteraard vrolijk met de maretak te keer. Recente archeologische vondsten lijken echter te bevestigen dat de Kelten wel degelijk met Viscum album in de weer waren. In de maag van veenlijken, afkomstig van ritueel ter dood gebrachte mensen, zijn zeer hoge concentraties van maretakpollen aangetroffen, wat suggereert dat het galgenmaal van de slachtoffers bestond uit iets waarin maretak was verwerkt. Bovendien kan het zeer karakteristieke en in de Keltische kunst veel voorkomende motief van het dubbele blad van de maretak moeilijk worden genegeerd. In de 5de eeuw BCE doet het zijn intrede als een variant op het mediterrane palmbladmotief en het lijkt eveneens verband te houden met het denkbeeld van de Levensboom. Maar, zelfs indien de maretak inderdaad een cruciale rol heeft gespeeld in de Keltische religie: is er daarom enige relatie tussen de praktijken van de druïden en de latere kerstmistletoe? Dit valt te betwijfelen: het druïdische ritueel voltrok zich immers niet ter gelegenheid van de winterzonnewende, een tijdstip dat in de Keltische kalender trouwens nauwelijks belang lijkt te hebben gehad.
Hoe ook, het Europese volksgeloof van later eeuwen bleef de plant uitzonderlijke eigenschappen toedichten. Hij zou bescherming bieden tegen zowel vuur als water, kon bliksem afweren en vergif neutraliseren en werd geacht allerlei kwalen te genezen (van vallende ziekte tot flatulentie) en de vruchtbaarheid van mens en vee te bevorderen. Plinius schrijft dat in zijn tijd werd geloofd dat onvruchtbare vrouwen na contact met een maretak zwanger werden, en mogelijk is het kussen onder de mistletoe nog een verre echo van dit geloof. De naam “maretak” zelf is trouwens een expliciete verwijzing naar de wereld van de magie: “mare” is een oud woord voor kwelgeest, denk aan “nachtmerrie” en maretak betekent “tak waarop de mare rust” of juist “tak die tegen de mare beschermt”.
In de Keltische talen verwijst de naam van de plant dan weer naar zijn medicinale kwaliteiten en betekent zo veel als “allesgenezer” (omnia santantem bij Plinius): Iers uile-iceadh of uile-ic(c), Schots uil-ioc, Welsh oll-iach. In Scandinavië werd maretak beschouwd als beschermer tegen twist en vijandigheid, als vredesbrenger. Bosjes werden boven de deur gehangen om bezoekers een veilig welkom te heten, en als vechtende krijgers mekaar troffen onder een boom waarin mistletoe groeide, moesten zij onmiddellijk de wapens neerleggen. Niettemin was het precies een maretak waarmee in de Scandinavische mythologie Balder, de vriendelijkste van alle goden, werd gedood. Alles in de hemel en op de aarde had een eed gezworen de lieflijke Balder nooit enig kwaad te berokkenen. Tijdens een spel zette de boosaardige Loki de blinde Hodur, Balders broer, ertoe aan ook met pijl en boog te schieten: Loki zou de pijl wel richten. Hodur spande de boog, Loki richtte… en schoot Balder dood – met een uit maretak gesneden pijl. Omdat de maretak noch tot de hemel, noch tot de aarde behoort, gold de universele eed niet voor hem.
Niet tot de ene, noch tot de andere wereld behoren: dát is waarschijnlijk wat de maretak heilig maakt, ánders – en daarom ook beladen met kracht en potentieel gevaarlijk. Regels gelden niet voor een wezen dat zich aan de categorieën van het bestaan onttrekt en evenmin voor wie zich in de invloedssfeer van zo’n wezen bevindt. Onder de mistletoe is alles anders: oorlog wordt er vrede, lichamelijk contact dat anders niet wordt getolereerd, kan er plots wel – vreemde vrouwen kussen, bijvoorbeeld. Als plant uit de schemerzone tussen verschillende werelden, heeft hij ook associaties met de onderwereld: de gouden twijg, die Aeneas in boek 6 van Vergilius’ Aeneis snijdt voor hij in de onderwereld afdaalt, kan vrijwel zeker met de maretak worden geïdentificeerd.
Al deze mythisch-religieuze associaties zijn er waarschijnlijk de oorzaak van, dat Viscum album niet alleen tot vandaag tot de verbeelding spreekt, maar tevens de midwinterplant is die eeuwenlang niet was toegelaten in de kerk. Niettemin werd ook hij met Jezus Christus in verband gebracht. Zo heeft hij namen gekregen als herbe de la Croix en lignum Crucis, die waarschijnlijk samenhangen met het geloof dat Jezus’ kruis van maretakkenhout was getimmerd en met de opvatting dat de T-vorm van de maretak de vorm van het kruis imiteert.