donderdag, maart 22, 2018

Navelkruid of Nombril de Vénus

In het vroege voorjaar, eind maart, word ik in Bretagne door Nombril de Venus ontvangen. Nee....ja, gewoon een vettig plantje zeer zeldzaam in België maar in het natte Bretagne vreemd genoeg volop aanwezig. Het ronde blad met een putje in het midden heeft blijkbaar de verbeelding van de Franse en de Nederlandstalige plantenliefhebbers geprikkeld , vandaar de naam Nombril de Vénus en Navelkruid. De Britten die ook in Bretagne volop aanwezig zijn, blijken wat de naam van dit plantje betreft, veel materialistischer aangelegd. Zij noemen het gewoon Penny leaf.

Het blad werd en word vooral in het voorjaar gegeten. Fris in de sla of zo uit het vuistje is zijn licht zure en vettige smaak best te waarderen. Geneeskrachtig is het mogelijk een goede vervanger van andere vettige familieleden zoals Aloë of Huislook. Dus vooral uitwendig te gebruiken: ruwe huid,  schaafwonden, eelt, zonnebrand en dergelijke. Verzachtend en verkoelend.



Noms communs :
Nombril-de-vénus, cotylet, cymballion, cotylédon, gobelet, coucoumelle, oreille-d'abbé, ombilic des rochers
.

Nom latin: Umbilicus rupestris (umbilicus pendulinus).
De la famille: Famille des crassulacées (crassulaceae).
Nom anglais : Penny leaf, penny wort, penny pies.

Nombril-de-Vénus propriétés thérapeutiques et médicinales :
De nos jours, le nombril-de-vénus est surtout employée en usage externe. Les feuilles de cette plante à laquelle il faut enlever l'épiderme sont posées sur les plaies pour les aider à cicatriser. Elles calment de façon agréable et efficace la douleur des brulures.

On a préconisé la plante comme émollient et résolutif sur les tumeurs, les callosités des talons et, dit-on, contre le phimosis (affection douloureuse du prépuce qui, lors de l'érection, ne peut se rétracter derrière le gland du pénis), ulcères, hémorroïdes.

Navelkruid in de oude eik in onze tuin
Principaux constituants :
Les feuilles renferment beaucoup d'eau, du mucilage, des acides organiques, des vitamines et des sels minéraux et de triméthylamine.

Nombril-de-Vénus utilisation traditionnelles vertus :
Le nombril de vénus a eu une grande réputation comme diurétique et pour dissoudre les calculs de la vessie. Au tout début du XX siècle, certains médecins anglais en faisaient grand cas contre l'épilepsie.

Origine :
Le nombril de vénus est une plante grasse, vivace de 10 à 40 cm de hauteur, commune sur les vieux murs et les rochers des terrains siliceux dans le Midi, le Centre et l'Ouest. On la rencontre en Europe occidentale et méridionale, en Asie occidentale et en Afrique du nord.
Ses feuilles épaisses, de forme arrondie, sont nettement déprimées au centre, là où s'attache le pétiole. Glabres, d'un vert vif, facilement cassantes, elles sont recouvertes d'une très fine pellicule.
La tige dressée porte quelques feuilles allongées, rétrécies en pétiole à la base.
Elle se termine par une longue grappe dressée de petites fleurs d'un blanc jaunâtre, à corolle en tube et les fruits verts mûrissent au cours de l'été.

Nombril-de-Vénus utiliser pour les bienfaits sur la santé :
Les plaies, les brulures, les tumeurs, les callosités des talons, le phimosis, ulcères, hémorroïdes.
C'est la plante du randonneur! Pour soulager une ampoule, une inflammation, il suffit de détacher la fine pellicule qui recouvre la feuille puis d'appliquer la feuille sur la zone à soulager (sans percer l'ampoule!). De plus quel régal crues lors de longues randonnées, gorgées d'eau les feuilles sont très rafraîchissantes. C'est une plante qui soulage agréablement et efficacement les petites brûlures et aide les plaies à cicatriser. Elle est efficace sur les callosités des talons (tout pour avoir de jolis pieds cet été). Riche en eau, en mucilages, en fer, en sels minéraux, en vitamines C, en triméthylamine et en tanin, elle est indiquée dans le traitement des furoncles, des plaies, des hémorroïdes ainsi que des ulcères. Dans la plupart des cas, l’on se sert de ses feuilles pour frictionner les parties douloureuses. Sur les plaies, elles s’avèrent particulièrement efficaces pour accélérer la cicatrisation.

A manger:
Les feuilles charnues du nombril de vénus sont excellentes à manger crues ou en salade, tendre, juteuse, et leur saveur acidulée est agréable.

vrijdag, maart 09, 2018

Speenkruid, haneklootjes, getreideregen

Begin Maart kun je ze zeker al bewonderen, de eerste gele speenkruidbloempjes van het nieuwe jaar. Voor mij, het kruid van het vroege voorjaar, deze Ficaria verna. In het verleden werd het plantje nog al eens vergeleken met de Stinkende gouwe, zo noemde Dodoens het Kleine gouwe, een oude Franse benaming is Petite chelidoine en een Engelse naam is Lesser-celandine. Niet verwonderlijk die vergelijking want het zijn allebei planten die, zo vroeg al, mooi fris groen zijn en geel bloeien. Al lijken ze verder helemaal niet op mekaar.

In 1644 schreef Dodoens reeds dat de wortelkens met aanhangende greynkens van het Speencruydt te ghebruycken zijn om de speenen te genesen: want de speenen oft anbeyen met het sap van dit cruydt met wijn oft pisse van den krancken (ja, je leest het goed) ghemengelt zijnde, dikwijls gewassen ende ghenet, worden kleynder ende in een getrocken ende verdroogen heel. 

Mijn kommentaar: een kruid laten trekken in urine van de persoon in kwestie vind ik een boeiende gedachte. En met die 'kruidenthee' als kompres kun je dan je aambeien oftewel het speen behandelen. Een andere oude interessante naam voor het Speenkruid is Haneklootjes, de mensen zagen in de langwerpige verdikte wortels een gelijkenis met de teelballen van een haan. Dat lijkt mij beter getypeerd dan de overeenkomst met aambeien. Volgens de signatuurleer (het uiterlijk van een plant geeft aan voor welke ziekte het kruid gebruikt kan worden) zou speenkruid dus niet alleen goed moeten zijn tegen aambeien maar ook tegen teelbalkwalen of, met enige fantasie, tegen te zwak zaad. Oude kruidenboeken lezen, prikkelt misschien niet direct het lichaam maar in elk geval de geest.

De jonge onder verdord blad te voorschijn komende scheuten van speenkruid zijn nu ook goed te eten. Fijn gesnipperd in de witloofsla bijvoorbeeld. De knolletjes zijn het medicinaal gedeelte van de plant, ze werden traditioneel vooral in melk getrokken om zowel in- als uitwendig tegen aambeien te gebruiken.

In 'Het leven der planten' een boek uit 1902 verklaart Kerner von Marilaun de legende van de ‘aardappelregen’ als volgt. Als de planten afgestorven zijn, liggen de okselknolletjes van speenkruid, die wel wat op hele kleine aardappeltjes lijken, verstrooid op de aarde en onder het vergeelde loof vallen ze nauwelijks op. Maar als er een onweer opsteekt met zware regenval, worden de knolletjes verder los- en schoongespoeld en door het water meegenomen, totdat ze in een rustiger omgeving zich langs de randen van de plassen afzetten. Dat kan in zulke grote hoeveelheden gebeuren, dat je er handenvol tegelijk van kan opscheppen: schoongewassen en klaar voor consumptie. De boeren, die de knolletjes onder het blad niet hadden opgemerkt, maar het onweer wel, dachten, dat de knolletjes uit de hemel gevallen waren. Neilrung noemde dit in 1859 ‘Getreideregen’ (graanregen).

Referenties
A. Kerner von Marilaun. 1891. Pflanzenleben. 2. Geschichte der Pflanzen: 746. Bibliographisches Institut, Leipzig, Wenen.
63. A. Kerner von Marilaun. 1902. Het leven der planten 4: 190 (V. Bruinsma, vert.). Schillemans & Van Belkum, Zutphen.
A. Neilreich. 1859. Flora von Nieder-Oesterreich: 685–686. Gerold’s Sohn, Wenen.

woensdag, maart 07, 2018

Oude recepten

In mijn huisje met diep onder mij glinsterend zicht op de Maasvallei, zittend aan tafel met Googlebook en klein krols (nu slapend) katje naast mij, snuffel ik in oude kruidenboeken op zoek naar vreemde, idiote maar mogelijk ook meesterlijke recepten tegen oude en nieuwe kwalen van de mensheid.

 Om mey dranck te maken

Neemt viij hantvollen alseme (alsem). vi hantvolle grisse (duivekervel) / ende rute (wijnruit) / aueronde (citroenkruid) / matere (moederkruid)
/ cattecruyt (kattekruid) . confiele de greyn (citroenmelisse) / Reynvaen (boerewormkruid) . persebladeren (perzikbladeren) van elcxs een hantvolle ende blutzet altesamen dan soe siedet op derdendel inne in wey van caese ghemaecht oft met bière.

Idem potus latine Recipe Absinthij Mtanipulos] viij fumi terre Mtanipulos] vj abrothani matricarie / nepite / meilisse / tanaceti / rute / foliorum persicorum / ana M[anipulum] j fiat hor decoctio in sero casei : Tegen hoest van cauder naturen oft verborghen couden oft van vervroren winden

Middelnederlandse medische recepten handschrift van de Kartuize te Leuven gekopieerd begin 16de eeuw.

De 95 rubrieken bestaan voor het grootste gedeelte uit voorschriften voor de bereiding van eenvoudige toedieningsvormen (afkooksels in water of wijn) van de meest gebruikelijke en gemakkelijk te verkrijgen simplicia. Voor een twintigtal simplicia wordt geen voorschrift voor een bereiding gegeven en wordt alleen het therapeutisch gebruik vermeld.
De therapeutische indicaties van de recepten zijn deze voor de alledaagse kwalen.
Dit wijst erop dat de voorschriften bestemd zijn voor een eenvoudige huisapotheek zoals men die in een klooster kon aantreffen en waar geen apotheker aanwezig was voor de bereiding van meer gecompliceerde bereidingen.
De kopiist heeft een selectie van simplicia en bereidingen samengebracht uit verschillende
bronnen en ze op basis van hun therapeutische indicatie enigszins gerangschikt.

Remedie tegen alrehande ghebreken der magen

[2] Item dille ghesoden in wijn stercket de mage ende hersenen
[3] Item santorie genvt verteert die quade humoren vuyter magen
[4] Item een coude mage Neemt Cubeben oft dat puluer daer af ghe soden met wyne ende drincke van die
[51 Item Caneel genvt stercket die mage
[6] Item sofferaen es goet den vercouden magen
[7] Item neemt tarwen zeemelen met goeden renschen wijne lange ghesoden ende daer in eenen vullen doeck nat ghemaect ende alsoe weerm opten erop vander magen gheleet
[8] Item Camijn ghenvt in spijse en drancke stercket den mage in verduyngen
[9] Ad idem Comijn ghesoden in wijnne myt venkel sade sterket die sericheyt vanden
magen ende suuerten.

Oude namen van planten

Plantago major
Abrotanum (43) : Artemisia abrotanum L. = Citroenkruid BM 117.
Alseme (43), Alsene (1) : Artemisia absinthium L. = Alsem BM 264.
Anijs (20) : Pimpinella anisumL. = Anijs BM 265.
Aqua petrosa oft calamenta (34) : gedestilleerd water van Calamintha menthifolia
Host. = Bergsteentijm, op de bergen groeiend vandaar ook petrosa H 259-
Aqua saxifera (40) : gedestilleerd water van Pimpinella saxifraga L. = Kleine pimpernel
Cl 318, BM 298.
Arnoglossa (70) : zie Wegebrede.
Averonde (43) : zie Abrotanum.
Berchpley (25) : Thymus serpy>llum L. = Wilde tijm BM 291.
Beuenellen (40) : Pimpinella saxifraga L. = Kleine pimpernel Cl 318.
Beuersyn (30) : Castoreum = Bevergeil G 311.
Camille (74) : Matricaria recutita L. = Echte kamille Cl 320.
Caneel (5, 32, 6l) : Cinnamomum verum J.S. Presl of een andere soort = kaneel
BM 278.
Cattecruyt (43) : Nepeta cataria L. = Kattekruid NB 205, BM 285.
Centaurea (73, 75) : zie Santorie.
Co(a)myn (8, 9, 20, 48, 76, 77) : Cuminum cyminum L. = Komijn BM 280.
Confiele de greyn (43) : Melissa officinalis L. = Citroenmelisse. In het recept 43 in
het Latijn vertaald als «mellisse» HP 183-
Cubeben (4) : PipercubebaL. = Staartpeper BM 281.
Custuca (72) = Cuscuta : Cuscuta epilinum Weihe = Vlaswarkruid BM 269-
Dille(n) (2,45) : Anethum graveolens L. = Dille BM 269-
Distele (10, 57, 58) : Daucus carota L. = Wilde peen BM 269.
Driakelen (1) : Triakel, Theriaca.
Endiuie (78) : Cichorium endiviaL. = Andijvie BM 271.
Epatica (79) : zie Leuercruyt.
Eppe (71) : Apium graveolens 1. = Selderie BM 271.
Esschen boem (11) : Fraxinus excelsior L. = Es BM 271.
Fiolen (86) : zie Violen.
Fumus terre (12, 43) : Fumaria officinalis L. = Duivenkervel H 307, BM 270.
Galanga (82) : zie Galigaen.
Galigaen (13, 82) : Alpinia officinarum Hance = Galanga BM 273-
Goutwort (47) : Chelidonium majus L. = Stinkende gouwe BM 295.
Grisse (43) : Fumaria officinalis L. = Duivenkervel, grisecom in H 307.
Klissien hout (54) : Glycyrrhiza glabra L. = Zoethout NB 178.
Lauwer boem (15) : Laurus nobilisL. = Laurier BM 265.
Le(e)uercruyt (79, 80) : Marchantia polymorpha L. = Steenlevermos Cl 333-
Matere (43, 63) : Chrysanthemumparthenium Bemh. : Moederkruid HP 15-
Matricarie (43) : vertaling in Latijn van Matere in recept 43.
Mellisse (43) : Melissa officinalis L. = Citroenmelisse HP 183.
Me(y)nte (16, 17, 18, 60) : een Menthasoort BM 285.
Musscaten (18, 20) : Myristica fragrans Houtt. = Nootmuskaat BM 288.
Nepite (43) : zie Cattecruyt.
Papelbladeren (59) : Malva silvestrisL. = Groot kaasjeskruid BM 289-
Peperraep (49) : Raphanus sativus L. = Radijs BM 290.
Persebladeren (43) : Prunuspersica (L.) Stokes = Perzik.
Pley (22, 23, 52) : Menthapulegium L. = Polei H 393-
Portseleinen (37) : Portulaca oleracea L. = Tuinpostelein H 412.
Quinque folium (56) : Potentilla reptansL. = Vijfvingerkruid H 422.
Rebarbe(n) (80, 91, 92, 93) : een Rheumsoort = rabarber BM 294.
Reynvaen (43) : Tanacetum vulgare 1. = Boerenwormkruid H 478.
Rose mareynen, rosen marinen (42, 44, 68, 69) : Rosmarinus officinalis L. = Rozemarijn
Ruyt(e), Rute (1, 30, 43, 88, 89, 90) : Ruta graveolens L. = Wijnruit BM 294.
Salige (62) : Salvia officinalis L. = Salie BM 296.
San(c)torie (3, 35, 75) : Centaurium erythraea Rafn. = Duizendguldenkruid H 23.
Scarleyen (92) : Lactuca serriola L. = Kompassla BM 295.
Seduwae(i)r (32, 33) : Curcuma zedoaria Roxb. = Wilde gember BM 296.
Serpentine (31, 54) : Thymus serpyHum L. = Wilde tijm BM 297.
Syndon water (35) : water destillatie van Cydonia oblonga Mill. kweepeer.
Sofferaen (6) : Crocus sativus L. = Saffraan BM 294.
Sporien (36) : Euphorbia lathyrisL. = Springkruid H 251.
Steenbreke (10) : Pimpinella saxifraga L. = Kleine pimpernel CI 318, BM 298.
Sukerei (39) : Cichorium intybus L. = Cichorei BM 301.
Trifera saracenica (92) : bereiding uit het Antidotarium Nicolai.
Venckel (27), Vinckel (69), Venkelsade (9) : Foeniculum. vulgare Mill. = Venkel H
Violen (83), Fiolen (86) : Viola odorata L., V. tricolore. = Viooltjes BM 301?
Vlier (94, 95) : Sambucus nigra L. H 445.
Wegebrede (70) : Plantago major L. = Grote weegbree BM 268.
Wijt alsene (1) : Artemisia absintbium L. = Alsem HD lr°.
Ysope (14, 41, 50) : Hyssopus officinalis L. = Hysop BM 277.
Zeduwair (6l) : zie Seduwaer.