De forse schermbloemige Laserpitium is een vertrouwde plant voor mij. In de droge, stenige hellingen van de Franse Drôme kom ik hem regelmatig tegen. En nu hij ook als geneeskrachtige plant herontdekt is kan ik hem als herborist natuurlijk nog meer waarderen. De plant lijkt, oppervlakkig bekeken, wel wat op venkel en ook medicinaal heeft hij mogelijk dezelfde kwaliteiten oa gasverdrijvend en spijsverteringbevorderend, maar ook voor huid bezit de etherische olie verjongende eigenschappen. Tegen rimpels dus. En dat kan ik wel gebruiken.
Verder blijkt uit onderzoek van Tirillini et al. focused our investigation on the antifungal activities of Laserpitium garganicum subsp. garganicum(Ten.) Bertol essential oil. L. garganicum subsp. garganicum (Ten.)Bertol. (=Laserpitium siler L. subsp. garganicum (Ten.) Arcangeli) isa perennial herb belonging to the Apiaceae family. This plant is described as a subspecies of L. siler or a species of Laserpitiumin the Flora Europaea and the Flora d’Italia, respectively. Tirillini etal. tested L. garganicum subsp. garganicum essential oil against some phytopathogens and opportunistic human fungi. A few studieshave reported the biologically a ctive components isolated from L. siler,mainly sesquiterpene lactones, and one refers to sesquiterpene lactonesfrom the roots of L. garganicum. Tirillini et al. [27] identified fifty-sixcompounds in L. garganicum essential oil, representing 92.3% of the total oil.
Tirillini B, Pagiotti R, Angelini P, Pintore G, Chessa Ml, et al. (2009) Chemical composition and fungicidal activity of the essential oil of Laserpitium garganicum from Italy. Chem Nat Comp 45: 103-105.
Fournier says about this herb that its root which is bitter and a bit pungent, and even more the seeds which have a smell of anis mingled with that of coriander, have been reputed as diuretic, emmenagogue and stomachic. the seeds have been used as a substitute to fennel or caraway. In alpine Austria they made with its essential oil, which is of a blue color, an aromatic liqueur. The mountain people sometimes ate the root as a vegetable.
http://www.pfaf.org/user/Plant.aspx?LatinName=Laserpitium+siler
http://www.google.com/patents/WO2014030117A2?cl=en
woensdag, juli 30, 2014
maandag, juli 28, 2014
Peyresq, paddenstoelen, mensen en andere planten
Vandaag een bijzondere wandeling gemaakt in de Alpes de Haute Provençe. We vertrekken vanuit ons verblijf in Peyresq 1550 meter naar het Plan du Rieu 2054 meter ocharme maar 500 hoogtemeters. Eerst langs de rechte witte rotsen die het dorp domineren, dan door de hellingbossen met vooral grove den. Eens stevig doorstappen is altijd weer een vreemd genot, eens minder met planten bezig zijn, al zie ik ze in mijn ooghoeken altijd wel voorbij paraderen. Onderweg wordt er in de groep nog uitgebreid gepraat, wel wat vreemd voor mij dat yogamensen zich niet concentreren op het yogawandelen. Maar ook dat moet kunnen. Bijna boven, langs de kam komen we weer in het open landschap en genieten van de vergezichten, van de kale bergen maar ook van de kleine plantjes. Verder stappend komen we in een groener, wat vlakker landschap waar we tot onze verbazing enige en daarna vele reuzenchampignons en reuzenbovisten ontdekken. Het is alsof we in een sprookjeslandschap terecht zijn gekomen. Een stripverhaal over gemuteerde, radioactieve paddenstoelen, Kuifje in de bergen. Ik moet in mijn armen knijpen om te beseffen dat dit echt is. Nog nooit gezien en dat in de maand juli, midden in de zomer.
Mogelijk is het de Reuzenchampignon (Agaricus augustus), die heeft een hoed tot 25 centimeter breed met aanliggende dicht opeen staande schubben, geelbruin tot donkerbruin op een lichtere ondergrond. De witte steel heeft een brede afhangende ring en is van de ring tot de basis vlokkig geschubd. Het witte vlees verkleurt geel tot licht oranjebruin bij doorsnede en ruikt zwak tot sterk naar noten of anijs. De paddenstoel is eetbaar, maar de smaak is niet opvallend.
Het kan ook de Grootsporige champignon (Agaricus urinascens) zijn, die heeft hoeden tot 30 centimeter doorsnede met uitschieters tot 50 centimeter! Het is een soort van graslanden en grazige bermen op nitraat- of kalkrijke bodems. Nog maar eens verder uitzoeken.
Maar we zijn nog niet aan het eind van onze ontdekkingen, snuffelend tussen het gras op het plateau van Rieu ontdekken we mini-mini ogentroostjes, Euphrasia species, wel in bloei maar nauwelijks zichtbaar. Het plantje heeft zijn naam niet gestolen, want inderdaad goed voor de ogen. En je moet goede ogen hebben om het te vinden.
Een plant goed voor pezen en spieren vinden we ook, de bloeiende Arnica montana, het Valkruid. Eerst tot mijn blijde verrassing ééntje en daarna tot mijn verrukking hele velden. Arnica in de gloria. We verpozen en rollen even tussen deze kracht uitstralende vrolijke planten, plukken voorzichtig wat bloemblaadjes en kunnen dan tevreden de rest van de tocht afleggen. Terug naar Peyresq, terug naar de bloeiende lavendel en het bergbonenkruid.
http://mens-en-gezondheid.infonu.nl/natuurgeneeswijze/34569-arnica-of-valkruid.html
http://wetenschap.infonu.nl/scheikunde/45758-arnica-inhoudstoffen-en-werking.html
About Peyresq
Peyresq (from le pays des pierres, or the land of stones) is a French village in the commune of Thorame-Haute in France, perched on a rocky outcrop of the Alpes-de-Haute-Provence at 1,528 metres above sea level.
The village first appears in charters of 1042 as Petriscum, referring to its rocky surroundings.
Peyresq (then spelled Peiresc) gave its name to the famous humanist Nicolas Claude Fabri de Peiresc - he was its lord, but never set foot there. After the French Revolution, the village came to be spelled as Peyresq, and in November 1964 it was merged with the village of La Colle-Saint-Michel to create a new commune called Saint-Michel-Peyresq. That commune was in turn absorbed by the municipality of Thorame-Haute in March 1974.
Reconstruction and renaissance
In 1952, Georges Lambeau, director of the Académie des Beaux-Arts at Namur, was searching the region for a site for a holiday camp for his students and found Peyresq almost completely abandoned and almost all its houses in ruins. Falling in love with the village's charm, he decided to reconstruct it in his own image. His friend Toine Smets, an entrepreneur from Brussels, decided to finance the project. According to the historian Louise Sgaravizzi, in 1953 of 53 houses 24% were habitable, 40% needed restoration and 16% were in ruins (the majority on what is now called the cour des Métiers). The access route to the village was paved in 1953. In 1954, the last farmer stopped farming in the fields at the foot of the village.
In 1954, the young architect Pierre Lamby joined the project. At the same time, Toine Smets revealed Peyresq to Lucien and Jane Jacquet, who founded the association Pro Peyresq, soon joined by Jacques Waefelaer and his wife Jacqueline, respectively treasurer and "responsable de l'intendance" (économat).
Mogelijk is het de Reuzenchampignon (Agaricus augustus), die heeft een hoed tot 25 centimeter breed met aanliggende dicht opeen staande schubben, geelbruin tot donkerbruin op een lichtere ondergrond. De witte steel heeft een brede afhangende ring en is van de ring tot de basis vlokkig geschubd. Het witte vlees verkleurt geel tot licht oranjebruin bij doorsnede en ruikt zwak tot sterk naar noten of anijs. De paddenstoel is eetbaar, maar de smaak is niet opvallend.
Het kan ook de Grootsporige champignon (Agaricus urinascens) zijn, die heeft hoeden tot 30 centimeter doorsnede met uitschieters tot 50 centimeter! Het is een soort van graslanden en grazige bermen op nitraat- of kalkrijke bodems. Nog maar eens verder uitzoeken.
Maar we zijn nog niet aan het eind van onze ontdekkingen, snuffelend tussen het gras op het plateau van Rieu ontdekken we mini-mini ogentroostjes, Euphrasia species, wel in bloei maar nauwelijks zichtbaar. Het plantje heeft zijn naam niet gestolen, want inderdaad goed voor de ogen. En je moet goede ogen hebben om het te vinden.
Een plant goed voor pezen en spieren vinden we ook, de bloeiende Arnica montana, het Valkruid. Eerst tot mijn blijde verrassing ééntje en daarna tot mijn verrukking hele velden. Arnica in de gloria. We verpozen en rollen even tussen deze kracht uitstralende vrolijke planten, plukken voorzichtig wat bloemblaadjes en kunnen dan tevreden de rest van de tocht afleggen. Terug naar Peyresq, terug naar de bloeiende lavendel en het bergbonenkruid.
http://mens-en-gezondheid.infonu.nl/natuurgeneeswijze/34569-arnica-of-valkruid.html
http://wetenschap.infonu.nl/scheikunde/45758-arnica-inhoudstoffen-en-werking.html
About Peyresq
Peyresq (from le pays des pierres, or the land of stones) is a French village in the commune of Thorame-Haute in France, perched on a rocky outcrop of the Alpes-de-Haute-Provence at 1,528 metres above sea level.
The village first appears in charters of 1042 as Petriscum, referring to its rocky surroundings.
Peyresq (then spelled Peiresc) gave its name to the famous humanist Nicolas Claude Fabri de Peiresc - he was its lord, but never set foot there. After the French Revolution, the village came to be spelled as Peyresq, and in November 1964 it was merged with the village of La Colle-Saint-Michel to create a new commune called Saint-Michel-Peyresq. That commune was in turn absorbed by the municipality of Thorame-Haute in March 1974.
Reconstruction and renaissance
In 1952, Georges Lambeau, director of the Académie des Beaux-Arts at Namur, was searching the region for a site for a holiday camp for his students and found Peyresq almost completely abandoned and almost all its houses in ruins. Falling in love with the village's charm, he decided to reconstruct it in his own image. His friend Toine Smets, an entrepreneur from Brussels, decided to finance the project. According to the historian Louise Sgaravizzi, in 1953 of 53 houses 24% were habitable, 40% needed restoration and 16% were in ruins (the majority on what is now called the cour des Métiers). The access route to the village was paved in 1953. In 1954, the last farmer stopped farming in the fields at the foot of the village.
In 1954, the young architect Pierre Lamby joined the project. At the same time, Toine Smets revealed Peyresq to Lucien and Jane Jacquet, who founded the association Pro Peyresq, soon joined by Jacques Waefelaer and his wife Jacqueline, respectively treasurer and "responsable de l'intendance" (économat).
zondag, juli 27, 2014
Peyresq en de planten
Nog altijd in de Alpes de Haute Provençe. He bijzondere Peyresq. Planten bij Peyresq. Veel absintalsem, echte lavendel in bloei. Oude vlierstruiken, bijna bomen met gedraaide knoestige stam, Nepeta nepetella, echte gamander (Teucrium chamaedrys) maar ook Teucrium montanum, verder is vooral bergbonenkruid massaal aanwezig en al wat in bloei.
In het dorp en directe omgeving vinden we de klassieke stikstofminnende planten zoals brandnetel, zuring en brave hendrik. Planten die graag bij de mensen groeien en die, toevallig of niet, ook goed eetbaar zijn.
Zeldzaamheden naar Belgische normen zijn oa Hypericum coris, een sierlijk familielid van sint janskruid. Van deze Hypericum kunnen we geen olie maken, de plant bevat geen rode hypericine, het geneeskrachtig bestanddeel van sint janskruid, Hypericum perforatum. Ook bijzonder en zeldzaam is de Laserpitium, een schermbloemige waar recent ook etherische olie uit gewonnen wordt. Planten genoeg dus. Wordt de verzadiging ooit bereikt?
Over Laserpitium
Dodonaeus vermeldt de plant Laserpitium onder de naam Seseli. Hij schrijft Tsaet ende die wortelen van Seseli sijn werm ende drooge tot in den tweeden graedt/ ende subtijl van substantien.
Tsaet van Seseli met wijn ghedroncken sterckt ende verwermt die maghe/ het doet die spijse verteeren/ het versuet dat crimpsel ende weedom in den buyck/ het gheneest die coude huyverachtighe cortsen/ ende es seer goet tot die corticheyt van den adem ende langduerende verouderden hooft. In somma tes seer goet tot alle inwendighe leden.
Tselve saet doet oock die urine lossen ende es goet tseghen die droppelpisse ende coupisse/ het verweckt die natuerlijcke cranckheyt der vrouwen/ iaecht af die doode vruchten ende doet die moeder die opclimt sincken ende in haer plaetse keeren.
Tsaet van Seseli es oock goet ghebruyckt den ghenen die met eenige vallende sieccte besmet sijn.
Die reysende man die saet van Seseli met peper ende wijn drinckt en sal gheen coude over wech crijghen.
Tsaet van Seseli es oock goet den gheyten ende andere viervoetighe ghedierten te drincken ghegheven/ om lichtelijck haer ionghen te worpen. Tselve werck doen oock die bladeren alsmense den vee teten gheeft.
donderdag, juli 24, 2014
Herinnering
Ik ben in Castellane, aan de ingang van de gorges du Verdon. De kruidenstage is achter de rug. Verslagjes daarover volgen hopelijk later. Castellane is ook jeugdsentiment. Jeugdsentiment, dat krijg je als je 70 jaar oud ben en nog veel ouder wil worden. Meer dan 40 jaar geleden beleefde ik hier mijn eerste vakantie. Planten zoals lavendel, rozemarijn, tijm en bonekruid zag ik toen voor de eerste keer in de wilde natuur. Niet toevallig allemaal opwekkende lipbloemigen die er er voor zorgen dat je gezond en vitaal blijft.
Warm, droog en geurig, toverwoorden voor tijm en rozemarijn.
Droomlandschappen zo licht als lucht etherisch als hun olie.
Van Drôme tot Provence wandel ik in verwondering.
Wie wandelt met me mee?
Het verbranden van tijm heeft al een zeer lange traditie, de naam thymus zou van het Griekse ‘thumos’ komen, hout met aangename geur als het brandt, en van het werkwoord ‘thuô’ de goden een offer schenken’. Het hedendaags barbecue is misschien nog een fletse afspiegeling van die rituelen. Kruiden branden kan nog zeer goed op of in de houtkachel, in open haard of zelfs op de centrale verwarming als vervanging van de vele spuitbussen. Niet alleen voor de geur maar ook als ontsmetter van onze leefruimte. Het branden van kruiden heeft trouwens een veel diepere betekenis, zowel symbolisch, magisch als religieus. Denk maar aan de wierook in de kerk. Of de heksenrituelen rond een kampvuur, waar bilzekruid en doornappel verbrand werden om in extase te geraken.
http://mens-en-gezondheid.infonu.nl/alternatief/23302-tijm-de-stimulerende.html
Droomlandschappen zo licht als lucht etherisch als hun olie.
Van Drôme tot Provence wandel ik in verwondering.
Wie wandelt met me mee?
Het verbranden van tijm heeft al een zeer lange traditie, de naam thymus zou van het Griekse ‘thumos’ komen, hout met aangename geur als het brandt, en van het werkwoord ‘thuô’ de goden een offer schenken’. Het hedendaags barbecue is misschien nog een fletse afspiegeling van die rituelen. Kruiden branden kan nog zeer goed op of in de houtkachel, in open haard of zelfs op de centrale verwarming als vervanging van de vele spuitbussen. Niet alleen voor de geur maar ook als ontsmetter van onze leefruimte. Het branden van kruiden heeft trouwens een veel diepere betekenis, zowel symbolisch, magisch als religieus. Denk maar aan de wierook in de kerk. Of de heksenrituelen rond een kampvuur, waar bilzekruid en doornappel verbrand werden om in extase te geraken.
http://mens-en-gezondheid.infonu.nl/alternatief/23302-tijm-de-stimulerende.html
vrijdag, juli 11, 2014
Daar gaan we weer.
Daar gaan we weer. Onderweg. Van Bretagne naar de Drôme voor onze kruidenstage, daarna Rhodiola oogsten in de Alpen en verder een yoga-kruidenvakantie begeleiden in Peyresq. Werken zou ik dat moeten noemen. En dus doe ik dat maar. Magische internetsignalen stuur ik nu vanuit de aire Les Monts de Gueret. Een eco-aire, waar de beplanting zonder herbiciden onderhouden wordt en in de winkel stapels boeken liggen van een Franse herborist Bernard Bertrand.
Voor de motorhomisten is er ook een Aire de services. Aire de stationnement nocturne. Vidange eaux grises - vidange cassette WC - robinet temporisé pour rinçage cassette - robinet pour remplissage eau potable - poubelles sur le site. Vidange WC et eaux usées gratuites, fourniture eau potable payante. 2euros pour 100 litres d'eau - Wifi gratuit. Espace paysager de grande qualité qui s'insère dans l'environnement de bocage des Monts de Guéret. En ja, voor die wifi gratuit, de boeken en de omgeving wil ik hier wel eens meer langskomen.
En over Bernard Bertrand. Bernard Bertrand est né au sein d’une famille d’agriculteurs. À la sortie d’un BTS Protection de l’environnement (une des toutes premières promotions de Neuvic, en Corrèze), il s’installe avec sa compagne près d’un petit village de la Haute-Garonne. Au début des années 1990, ils décident de transformer leur exploitation, déjà très atypique, en ferme de découverte nature. Parmi les outils qu’ils créent pour atteindre cet objectif, un jardin botanique extraordinaire, le jardin des Sortilèges, et une collection de livres d’ethnobotanique, pour "partager l’expérience accumulée".
Ce sera "Le Compagnon végétal", fantastique collection de monographies sur les belles sauvages oubliées, qui marque un véritable renouveau de l’édition ethnobotanique en France.
Aujourd’hui, il continue d’écrire et d’éditer ses livres du fin fond des Pyrénées. Il parcourt la France pour défendre la richesse et les vertus des "mauvaises herbes" et milite pour que tout un chacun puisse se réapproprier toutes ces connaissances. Il est notamment président de l’association des amis de l’Ortie.
Een mens dus waar maurice godefridi een beetje jaloers kan op zijn.
Voor de motorhomisten is er ook een Aire de services. Aire de stationnement nocturne. Vidange eaux grises - vidange cassette WC - robinet temporisé pour rinçage cassette - robinet pour remplissage eau potable - poubelles sur le site. Vidange WC et eaux usées gratuites, fourniture eau potable payante. 2euros pour 100 litres d'eau - Wifi gratuit. Espace paysager de grande qualité qui s'insère dans l'environnement de bocage des Monts de Guéret. En ja, voor die wifi gratuit, de boeken en de omgeving wil ik hier wel eens meer langskomen.
En over Bernard Bertrand. Bernard Bertrand est né au sein d’une famille d’agriculteurs. À la sortie d’un BTS Protection de l’environnement (une des toutes premières promotions de Neuvic, en Corrèze), il s’installe avec sa compagne près d’un petit village de la Haute-Garonne. Au début des années 1990, ils décident de transformer leur exploitation, déjà très atypique, en ferme de découverte nature. Parmi les outils qu’ils créent pour atteindre cet objectif, un jardin botanique extraordinaire, le jardin des Sortilèges, et une collection de livres d’ethnobotanique, pour "partager l’expérience accumulée".
Ce sera "Le Compagnon végétal", fantastique collection de monographies sur les belles sauvages oubliées, qui marque un véritable renouveau de l’édition ethnobotanique en France.
Aujourd’hui, il continue d’écrire et d’éditer ses livres du fin fond des Pyrénées. Il parcourt la France pour défendre la richesse et les vertus des "mauvaises herbes" et milite pour que tout un chacun puisse se réapproprier toutes ces connaissances. Il est notamment président de l’association des amis de l’Ortie.
Een mens dus waar maurice godefridi een beetje jaloers kan op zijn.
donderdag, juli 10, 2014
Hertshooi in onze tuin
Ik ontdek dat naast het Sint-Janskruid / Hypericum perforatum er op zijn minst één andere Hypericumsoort in onze tuin groeit en dat die andere soort ook rode hypericine bevat. Waarschijnlijk is het Hypericum maculatum, gevlekt hertshooi en dan mogelijk de ondersoort kantig hertshooi. Verder bestaat er ook nog het Frans hertshooi (Hypericum x desetangsii) wat een kruising is van Sint-Janskruid en Kantig hertshooi. Nogal ingewikkeld niet, ja de botanici maken er soms ook een potje van. Omdat onze tuinsoort ook hypericine lijkt te bevatten en omdat we in Bretagne zijn, zou ons plantje natuurlijk ook dat Franse hertshooi kunnen zijn
De naam hertshooi betekent " hard hooi" . De plant heeft die naam te danken aan de harde, houtige stengels. Hypericum komt van het Griekse hypoen Erica (onder of tussen heide). Sommigen beweren dat Hypericum verwijst naar de god Hyperion, vader van de zon in de Griekse mythologie, omdat de bloemen zonnegeel zijn en rond de langste dag van het jaar bloeien. Maculatum betekent " gevlekt" , obtusiusculum " met stompe vormen"
En of deze hypericum nu ook dezelfde werking heeft als Sint-Janskruid, zou ik wel willen weten. Dus toch maar eens een tinctuur maken en uitproberen? Meestal wordt alleen Sint-Janskruid medicinaal gebruikt en daar hou ik mezelf ook aan, toch vind je bij Dodonaeus ook toepassingen van andere Hypericumsoorten.
Het zaad van Ascyrum (hertshooi) dat een half lood zwaar met honingwater een lange tijd gedronken wordt geneest jicht, dat is de pijn van de heup. Het gestampte kruid is goed om op de verbranding te leggen. De wijn waar de bladeren in gekookt zijn heeft kracht om de wonden te helen als je ze daar dikwijls mee wast.
http://dier-en-natuur.infonu.nl/bloemen-en-planten/24915-in-de-naam-van-sint-janskruid.html
De naam hertshooi betekent " hard hooi" . De plant heeft die naam te danken aan de harde, houtige stengels. Hypericum komt van het Griekse hypoen Erica (onder of tussen heide). Sommigen beweren dat Hypericum verwijst naar de god Hyperion, vader van de zon in de Griekse mythologie, omdat de bloemen zonnegeel zijn en rond de langste dag van het jaar bloeien. Maculatum betekent " gevlekt" , obtusiusculum " met stompe vormen"
En of deze hypericum nu ook dezelfde werking heeft als Sint-Janskruid, zou ik wel willen weten. Dus toch maar eens een tinctuur maken en uitproberen? Meestal wordt alleen Sint-Janskruid medicinaal gebruikt en daar hou ik mezelf ook aan, toch vind je bij Dodonaeus ook toepassingen van andere Hypericumsoorten.
Het zaad van Ascyrum (hertshooi) dat een half lood zwaar met honingwater een lange tijd gedronken wordt geneest jicht, dat is de pijn van de heup. Het gestampte kruid is goed om op de verbranding te leggen. De wijn waar de bladeren in gekookt zijn heeft kracht om de wonden te helen als je ze daar dikwijls mee wast.
http://dier-en-natuur.infonu.nl/bloemen-en-planten/24915-in-de-naam-van-sint-janskruid.html
dinsdag, juli 08, 2014
Manoir de Saint-Pol-Roux
Eens een dagje toerist gespeeld in Bretagne. Of ik kan het ook deftig prospectie noemen voor onze kruidenstage in augustus. Naar Cameret sur Mer, de nabijgelegen ruige rotspunt Pointe de Pen-hir, de alignement van Lagatjar en de ruïne-manoir van de dichter Saint-Pol-Roux.
En dit alles op enkele kilometers van mekaar. En dat heb ik het nog niet gehad over de planten. Blaas- en andere wieren op de rotsstranden, strandbiet, zeevenkel en gewone wilde venkel die zich blijkbaar in de zoute zeelucht op zijn best voelt.
Maar nu toch maar even over de ruine-manoir, die vandaag vooral onder die wilde wolkenluchten immens tot mijn verbeelding spreekt en dan het verhaal van een dichter in een immense manoir die dichterlijk-dramatisch ten onder ging. À quelques mètres des alignements de Lagatjar, se trouvent les ruines du manoir de Pierre Paul Roux, alias Saint-Pol-Roux, alias Le Magnifique.
Immense poète, reconnu dès ses débuts par Mallarmé, précurseur du mouvement surréaliste, il tourna le dos au milieu littéraire parisien et vint s'installer en juin 1905 avec femme et enfants dans ce manoir qu'il fit construire sur la falaise de Pen Hat. Son isolement volontaire était néanmoins relatif : il était très impliqué dans la vie quotidienne camarétoise, et nombre de ses amis venaient régulièrement lui rendre visite ici (Victor Ségalen, Max Jacob, Pierre Mac-Orlan, André Breton...).
Juin 1940: Un soldat allemand pénètre dans le manoir, tue la gouvernante, blesse Saint-Pol-Roux et sa fille Divine, et s'enfuit. Ils sont emmenés tous les deux à Brest, à l'hôpital. Quand il revient, il découvre le manoir pillé et tous ses écrits déchirés, brûlés, envolés... Le choc fut grand. Il tomba rapidement malade et mourut quelques jours plus tard. Il est enterré dans le cimetière de Camaret.
En 1944, le manoir, occupé par les allemands, fut bombardé par l'aviation alliée.
"J'ai fait inscrire sur un entablement de mon manoir ces mots orgueilleux peut-être : Ici j'ai découvert la vérité du monde."
En dit alles op enkele kilometers van mekaar. En dat heb ik het nog niet gehad over de planten. Blaas- en andere wieren op de rotsstranden, strandbiet, zeevenkel en gewone wilde venkel die zich blijkbaar in de zoute zeelucht op zijn best voelt.
Maar nu toch maar even over de ruine-manoir, die vandaag vooral onder die wilde wolkenluchten immens tot mijn verbeelding spreekt en dan het verhaal van een dichter in een immense manoir die dichterlijk-dramatisch ten onder ging. À quelques mètres des alignements de Lagatjar, se trouvent les ruines du manoir de Pierre Paul Roux, alias Saint-Pol-Roux, alias Le Magnifique.
Immense poète, reconnu dès ses débuts par Mallarmé, précurseur du mouvement surréaliste, il tourna le dos au milieu littéraire parisien et vint s'installer en juin 1905 avec femme et enfants dans ce manoir qu'il fit construire sur la falaise de Pen Hat. Son isolement volontaire était néanmoins relatif : il était très impliqué dans la vie quotidienne camarétoise, et nombre de ses amis venaient régulièrement lui rendre visite ici (Victor Ségalen, Max Jacob, Pierre Mac-Orlan, André Breton...).
Juin 1940: Un soldat allemand pénètre dans le manoir, tue la gouvernante, blesse Saint-Pol-Roux et sa fille Divine, et s'enfuit. Ils sont emmenés tous les deux à Brest, à l'hôpital. Quand il revient, il découvre le manoir pillé et tous ses écrits déchirés, brûlés, envolés... Le choc fut grand. Il tomba rapidement malade et mourut quelques jours plus tard. Il est enterré dans le cimetière de Camaret.
En 1944, le manoir, occupé par les allemands, fut bombardé par l'aviation alliée.
"J'ai fait inscrire sur un entablement de mon manoir ces mots orgueilleux peut-être : Ici j'ai découvert la vérité du monde."
maandag, juli 07, 2014
Omgevallen wilg
Een rivier. De Aulne. Onze rivier, altijd in beweging. Zichtbaar en onzichtbaar. Mooi maar ook meedogenloos. Vannacht waren de wortels van een grote wilg langs de oever genoeg los gespoeld, om de boom te laten omvallen. Niet dood maar op zijn ouwe dag is hij nu rustig gaan liggen, totdat hij met de volgende vloed verder drijft naar andere oorden.
De omgevallen wilg maakt plaats voor andere planten, moeras-en waterplanten, die nu meer licht en ruimte krijgen en daardoor beter kunnen groeien. Plaats dus voor grote kattestaart, dotterbloem, genadekruid, wederik en andere vrolijke planten.
De omgevallen wilg maakt plaats voor andere planten, moeras-en waterplanten, die nu meer licht en ruimte krijgen en daardoor beter kunnen groeien. Plaats dus voor grote kattestaart, dotterbloem, genadekruid, wederik en andere vrolijke planten.
donderdag, juli 03, 2014
Geneeskrachtige border
Wild werken in onze Bretoense tuin. Bijna 2 maand weg geweest. De planten in de nieuw aangelegde border waren flink gegroeid. Stevige engelwortels krachtig in blad, veel glimmend groene bladeren van de wede, bijna klaar om te oogsten, kaasjeskruid, ooievaarsbek en hartgespan in volle bloei. De planten snoepen van de verse voedselrijke grond, ze snoepen zelfs iets te veel waardoor ze te groot worden en dreigen om te vallen. Gelukkig staan ze dicht bij mekaar, en geven zo mekaar wat steun, want stokken en stellingen plaatsen om de planten te ondersteunen vind ik lelijk en filosofisch ook niet verantwoord.
Opvallend toch hoe veel wilde planten, vertroeteld door de mens juist beter groeien. Bekijk de valeriaan maar, glimmend blad en stevig stengel met aan het uiteinde witte bloei en daarna tintelende zaadpluisjes. Of het duizendguldenkruid, minirosetten die ik in het voorjaar uit een akker gered heb en die nu in mijn border 40 cm hoog fleurig roze staan te bloeien.
Niet dat groter en glimmender altijd beter is, maar gezond zien ze er in elk geval wel uit. Ook de geur van de valeriaan en de bittere smaak van duizendguldenkruid blijken volledig in orde te zijn en dat is toch ook een norm voor de kwaliteit van deze geneeskrachtige kruiden.
Het duizendguldenkruid oogst ik normaal pas in augustus, de hele bovengrondse bloeiende plant, dit jaar kan ik dat nu al doen.
In de oude apothekersboeken werd duizendguldenkruid Fel terrae of 'Eertgalle', genoemd naar de bittere, galachtige smaak. De plant is een van de bitterste geneeskruiden, hij hoort bij de zogenaamde amara pura samen met een familielid de gele gentiaan. Deze planten zijn vooral eetlustopwekkend, spijsverteringbevorderend en leverstimulerend, ze worden vooral gebruikt bij gebrek aan eetlust, anorexie, en in het algemeen om aan te sterken, vroeger voor bleekzuchtige magere kinderen die geen eetlust hadden. De prettigste en de meest efficiënte manier om bitterstofplanten te gebruiken is als aperitivum, gewoon duizendguldenkruid met bvb anijs laten trekken in alcohol van ongeveer 45 %, eventueel wat suiker of andere zoetstoffen toevoegen en van dit drankje voor het lekkere en voor de gezondheid van maag en darm dagelijks een klein glaasje drinken. Dus, echt op je gezondheid!
http://kunst-en-cultuur.infonu.nl/geschiedenis/36412-in-de-naam-van-duizendguldenkruid.html
https://sites.google.com/site/kruidwis/planten-van-a-tot-z/centaurium-minus-duizendguldenkruid
Opvallend toch hoe veel wilde planten, vertroeteld door de mens juist beter groeien. Bekijk de valeriaan maar, glimmend blad en stevig stengel met aan het uiteinde witte bloei en daarna tintelende zaadpluisjes. Of het duizendguldenkruid, minirosetten die ik in het voorjaar uit een akker gered heb en die nu in mijn border 40 cm hoog fleurig roze staan te bloeien.
Niet dat groter en glimmender altijd beter is, maar gezond zien ze er in elk geval wel uit. Ook de geur van de valeriaan en de bittere smaak van duizendguldenkruid blijken volledig in orde te zijn en dat is toch ook een norm voor de kwaliteit van deze geneeskrachtige kruiden.
Het duizendguldenkruid oogst ik normaal pas in augustus, de hele bovengrondse bloeiende plant, dit jaar kan ik dat nu al doen.
In de oude apothekersboeken werd duizendguldenkruid Fel terrae of 'Eertgalle', genoemd naar de bittere, galachtige smaak. De plant is een van de bitterste geneeskruiden, hij hoort bij de zogenaamde amara pura samen met een familielid de gele gentiaan. Deze planten zijn vooral eetlustopwekkend, spijsverteringbevorderend en leverstimulerend, ze worden vooral gebruikt bij gebrek aan eetlust, anorexie, en in het algemeen om aan te sterken, vroeger voor bleekzuchtige magere kinderen die geen eetlust hadden. De prettigste en de meest efficiënte manier om bitterstofplanten te gebruiken is als aperitivum, gewoon duizendguldenkruid met bvb anijs laten trekken in alcohol van ongeveer 45 %, eventueel wat suiker of andere zoetstoffen toevoegen en van dit drankje voor het lekkere en voor de gezondheid van maag en darm dagelijks een klein glaasje drinken. Dus, echt op je gezondheid!
http://kunst-en-cultuur.infonu.nl/geschiedenis/36412-in-de-naam-van-duizendguldenkruid.html
https://sites.google.com/site/kruidwis/planten-van-a-tot-z/centaurium-minus-duizendguldenkruid
donderdag, juni 26, 2014
Meester (wortel) in de bergen.
Onder andere Dodonaeus en Ravelingius beschrijven overtuigend de krachten van de Peucedanum ostruthium. Ze is zeer geschikt om de dikke koude vochtigheden te verteren en rijp te maken en om alle winderigheden te verdrijven en op te lossen en zowel van de darmen en van de maag als van de baarmoeder.
Is ook zeer goed om de maagpijn of pijn in de darmen en de gebreken van de nieren te genezen.
Men gebruikt het niet alleen om de plas, maar ook om de maandstonden te verwekken en om de wurging en opstijging van de baarmoeder te beletten en voorts om de nageboorte en dode vruchten uit te drijven.
Het poeder er van soms omtrent de zwaarte van een drachme of vierendeel lood gebruikt is de waterzuchtige zeer nuttig en diegene die met kramp, trekking van de leden en vallende ziekte gekweld zijn en door het in de vierde daagse malariakoorts met wijn te drinken gegeven voor het aankomen van de koorts laat die achterblijven, dit poeder op dezelfde manier gebruikt weerstaat ook allerhande vergif en geneest alle pestachtige of besmettelijke ziekten en hindernissen die van de kwade lucht komen.
Die wortel van dit kruid in wrange wijn gekookt verzoet en verdrijft de smart van de tanden en gekauwd laat het spuwen of kwijlen, dat is laat de waterachtigheid of het slijm van het hoofd op de tong rijzen en daarom wordt ze veel gebruikt en zeer geprezen voor een van de beste middelen die men weet om de hersens door het spuwen van de slijmachtige vochtigheden te verlossen en de mensen die met MS, hersenbloeding, vallende ziekte en diergelijke gebreken gekweld zijn te genezen.
Een interessant verhaal van Dodoens, te mooi om waar te zijn? Maar het kan nog straffer. Ik lees: it is thought that carrying this root will give strength and protection, and that sprinkling it around will cause spirits to manifest themselves. It represents courage and is said to strengthen the will and calm one's emotions, which is an interesting echo of some of its former medicinal uses in the US (against hysteria and delirium tremens). Angelica and masterwort are similar, but they are two different plants. This magick herb has leaves similar to and a fragrant root that smells somewhat like angelica and contains some of the same chemicals, and this is no doubt where the confusion comes in. You might even consider this a sort of masculine, Mars equivalent of the Venus angelica due to its ability to heat and its protective magickal properties. This magick herb's root is hot and stimulating (it can raise heart rate and blood pressure). Culpeper thought it the hottest of all roots, good against cold in the body and for provoking healthful sweating.Weirdly enough, the root contains the same chemical as nutmeg, which probably accounts for its helpfulness as a digestive, and its essential oil is a euphoric (!).
Vooral in Frankrijk bij de bergbevolking is de wortel nog lang in gebruik geweest. Hij werd niet voor niks l'impératoire, de keizerlijke genoemd. Au XVIIe siècle, l'impératoire, alors au sommet de sa réputation, entrait dans la composition d'une des drogues les plus en vogue en Europe, l'orviétan. L'impératoire a aussi un usage aromatique pour les boissons et les fromages, alimentaire (racine, feuilles), condimentaire. On extrait de la plante une huile essentielle nommée «huile de benjoin français».
Zou het de geur van de meesterwortel zijn die mij meester van de bergen maakt?
http://mens-en-gezondheid.infonu.nl/alternatief/44990-meesterwortel-of-peucedanum.html
woensdag, juni 25, 2014
Op zoek naar goud in de bergen, over col de Coux naar lac des Mines d’0r
Onze tweede dagtocht in de bergen vatten we vol goede moed aan, ook al zorgt de 1100 m hoogteverschil van gisteren duidelijk voor wat stramheid in de benen. De zon brandt minder fel, wat een verademing is voor mijn reeds rode bovenarmen. We nemen het weggetje aan de gîte dat de bloemenweide doorkruist. Een feestelijk begin want orchissen, valkruid (Arnica montana), het harig klokje (Campanula barbata), rozenkransjes (Antennaria dioica) en witte rapunzels (Phyteuma spicatum) doen om het hardst hun best om op te vallen. In de weide draaien we links af richting col de Coux, een stukje door het bos – wat ‘haarspeldbochtjes’ met witte klaverzuring (Oxalis acetosella) en netelbladereprijs (Veronica urticifolia).
Als we opnieuw de weide betreden, slaan alpenmarmotten (Marmota marmota) direct alarm. Dezelfde ‘rode vlagjes’ als gisteren staan ook hier weer langs de weg. Deze blijken de wegaanduiding voor een ‘trial’ die vandaag doorgaat, 60 km op en over de bergen lopen … en ja, de eerste ‘loper’ steekt ons met flinke pas voorbij. Zelf doen wij het vandaag gelukkig een stuk rustiger, ook al omwille van de snikhete zon, zodat er nog voldoende tijd rest om te genieten van de planten langs de paadjes. In de bermen van het bos staat dalkruid (Maianthemum bifolium), knikkend nagelkruid (Geum rivale) en ooievaarsbekken (Geranium). Het stijgen valt goed mee, zo ‘pas’gewijs gaan we langzaam maar merkbaar omhoog langs de GR 5 en worden verrast door heel wat roomse kervel (Myrrhis odorata), die in het wild niet zo vaak voorkomt, lieve vrouwbedstro (Galium odoratum) en moesdistel (Cirsium oleraceum). De bospaardenstaart (Equisetum sylvaticum) heeft fijnere maar langere ‘takjes’ dan onze alom gekende heermoes (Equisetum arvense). De klare klierstijl (Adenostyles glabra) staat bijna in bloei en er staat ook een hoefblad (Petasites) dat we nog niet bij naam kunnen noemen.
De klim
Aan forêt de Fréterolle (1600 m) nemen we een bocht naar rechts en het wordt onmiddellijk duidelijk dat een tandje bijgestoken zal moet worden. De helling is plots veel steiler, de zon is weer van de partij, de lastige, lange klim naar col de Coux gaat van start. Het is een breed pad, zo kunnen de trailers ons gemakkelijk voorbij en hoeven we niet steeds opzij te gaan en ons ritme te onderbreken. Hier nog steeds wondklaver (Anthyllis vulneraria), dagkoekoeksbloem (Silene dioica) en alpenviooltjes (Viola alpina). Zelf betrap ik me erop dat ik steeds naar de grond kijk en vergeet omhoog of rond te kijken. De omgeving is nochtans - hoe kan het ook anders - prachtig met de groenbegroeide rotsen en sneeuwvelden die hoog boven ons uitsteken. Normaal gezien stap ik een helling graag ononderbroken en op mijn ritme gestaag op. Maar het is lastig en ik kan die vele mooie bloemen toch niet zomaar allemaal voorbij lopen zonder ze aan te kijken.
Als ik alpenvetblad (Pinguicula alpina) zie, is de beslissing snel genomen om wat op adem te komen en deze plant samen met de gewone dotterbloem (Caltha palustris subsp. palustris) en de stengelloze gentiaan (Gentiana acaulis) op de gevoelige plaat te zetten. De adempauze heeft mij deugd gedaan want nu kan ik vrij goed doorstappen tot op de col de Coux waar een ontvangstcomité de trailers staat aan te moedigen voor een tussentijdse controle. Er is behoorlijk wat volk daarboven op de Frans-Zwitserse grens maar ook een koude wind. Wat beschut zitten is aangewezen; anders koelen we te sterk af. Op de col is wel één en ander te bewonderen: een soort zonneroosje (Helianthemum oelandicum subsp. alpestre), blaassilene (Silene vulgaris), vrouwenmantel (Alchemilla vulgaris), alpenvrouwenmantel (Alchemilla alpina), bergsteentijm (Calamintha sylvatica), slanke sleutelbloem (Primula elatior), brave hendrik (Chenopodium bonus-henricus), klein hoefblad (Tussilago farfara), alpenkwastjesbloem (Soldanella alpina) en tweebloemig viooltje (Viola biflora).
Col de Fornet
Na het trailergebeuren wat te hebben aanschouwd, verlaten we hun parcours en trekken verder via de kam naar Le Vanet. Op de kam wandelen is altijd bijzonder hoewel soms wat eng. Het is een mooi padje dat tegelijkertijd wat nieuwe ontdekkingen oplevert: narcisanemoon (Anemone narcissifolia), buxusvleugeltjesbloem (Polygala chamaebuxus) en pluimkartelblad (Pedicularis foliosa).
Op Le Vanet beslissen we om toch de col de Fornet te bestijgen, de dag is nog jong en anders zijn we veel te vroeg ‘thuis’. Zo lopen we echter ook van de kaart af want de col de Fornet staat niet meer op deze stafkaart. Eigenlijk geen probleem, alle markeringen zijn tiptop in orde en zoals steeds zullen we wel weer een pad vinden om in dezelfde helling af te dalen. Het pad loopt in de flank maar dan vergaat het ons plotseling toch minder goed. Het pad blijkt op verschillende plaatsen vrij ‘geërodeerd’ omdat de sneeuw er nog maar net weg is en ze met haar smeltwater grote ravage aanrichtte op het pad. Hier en daar is het dus bijzonder modderig en is het ‘vastigheid’ zoeken in de steile keiwanden of sneeuwveldjes. Soms zien we meters ver geen pad meer en dan verschijnt het opnieuw.
De gele bollen van de wegaanduiding zijn over het algemeen goed te volgen behalve dan op die plaatsen waar alles meegesleurd werd door sneeuw of water. Met wat griezelige overstapjes raken we toch op onze bestemming en ondanks de penibele pad-ervaringen is er nog tijd om van de flora te genieten die net vanonder het water of sneeuw komt piepen. Zo passeren we een veldje waar alpenkwastjesbloempjes en slanke sleutelbloemen elkaar de loef proberen af te steken, om het eerst boven. Rechts van het pad winnen de kwastjes, links in de afdaling de sleutelbloemen. We merken sporen van een gems (Rupicapra rupicapra), dat geeft ons moed. Als zij op de flank kan lopen, dan kunnen wij dat ook. Uiteindelijk bereiken we de bellevedère op de Frans-Zwitserse grens omstreeks het middaguur waarmee deze plaats prompt uitroepen wordt als picknickplaats. Onze homp stokbrood met kaas eten we met zicht op een Zwitserse vallei – en of dat smaakt.
Kwistig met kwastjes
Om té lang te genieten is de wind te fris en ook de zon laat het wat afweten. We volgen het pad verder - de wondklaver blijft ons vergezellen - tot wat wij uitroepen als de col de Fornet, een sneeuwveld dicht bij een skistation. Er staat geen enkele aanduiding maar hier moet het zijn. Veel is er niet te zien aan een skistation dus nemen we vrijwel onmiddellijk het pad dat afdaalt naar de vallei en … ook hier is het pad op meerdere plaatsen onderbroken. Klein hoefblad (Tussilago farfara) komt als het ware dwars over ons pad ‘gestroomd’. Korte tijd slagen we erin de gele bollen nog te volgen tot het pad plots bedolven ligt onder een sneeuwveld dat té gevaarlijk is om zomaar over te steken.
De gids beslist dat we gewoon zullen afdalen in de wei, hoe dan ook moeten we toch naar beneden. Afdalen recht op recht is natuurlijk niet het meest evidente. We proberen vaste tred te houden in een ’grasland’ dat net vanonder de sneeuw vandaan komt en waar duizenden alpenkwastjesbloempjes staan. Nog nooit heb ik me door zoveel van deze kwastjes omgeven geweten. Maar nu zijn we niet alleen van de kaart af maar ook nog eens van het pad af … het wordt wat strompelen tot de helling wat glooiender wordt. Tijdens onze afdaling treffen we zelfs een paal met de wegaanduiding die meegesleurd werd met de sneeuw … en hiermee komen we natuurlijk geen stap vooruit wat oriëntatie betreft. Met een verrekijker ontdekken we even verderop echter nog een rechtstaand paaltje zodat we de richting weer kunnen bepalen. Een klaterend beekje steken we over - klaterende beekjes hoorden we vandaag nog niet veel - en het geluid alleen al doet ons deugd. Het paaltje staat net boven Chalet d’Aiguille en daarbij ook net weer op onze kaart.
Het lac des Mines d’Or
Nu we terug op het pad én op de kaart zijn, is een rustpauze gepermitteerd. Tijd om de breedbladige gentiaan (Gentiana acaulis) en de alpenviooltjes te bewonderen. Een veldje alpenzuring (Rumex alpinus) staat fris met jonge scheuten. We ‘horen’ de immense stilte op dit plaatsje ….
Na de pauze passeren we de Chalet, zien we nog een eenzame krokus (Crocus) maar dan verandert het groene weidepad in een breed, stenig weggetje dat moeilijk stapt door de grote keien die er liggen. Gelukkig treffen we op dit eerder saaie, dalend pad een aantal prachtige stukjes. Zo lopen we tussen forse bermen alpenzuring. De aanwezigheid van een riviertje zorgt voor massaal veel dotterbloemen die met hun geel-neigend-naar-oranje een andere kleurtoets brengen dan het vele geel van boterbloemen (Ranunculus spec.), paardenbloemen (Taraxacum officinale), bergnagelkruid (Geum montanum), paardenhoefklaver (Hippocrepis comosa) en wondklaver. Het klein hoefblad is op deze hoogte al uitgebloeid. Wat verder krijgen we nog een boeket van dotterbloem, monnikskapboterbloem (Ranunculus aconitifolius), roze sleutelbloemen (Primula farinosa) en felblauwe gentianen (Gentiana spec.). Als we wat dichterbij komen, blijkt dat er hier ook veel alpenvetblad tussen staat, nog nooit zoveel van dit witte, vleesetend plantje samen gezien. Wat verder wordt onze aandacht getrokken door de bellen van koeien die op het pad lopen. De stier zit er rustig bij en laat zich aanvankelijk gewillig fotograferen tot hij het welletjes vindt en opstaat. Gelukkig voor ons wandelt hij de andere kant op. Het riviertje naast de saaie weg klatert uitnodigend maar het is té steil om volgen, hoewel het ons wellicht sneller naar het lac des Mines d’Or zou brengen.
Goud in de bergen
Aan de alpage Bô-Bouron (1540m) botsen we op een muurtje vergeet-me-nietjes (Myosotis). Omdat we de stenige weg meer dan beu zijn, proberen we een kortsluiting door het bos om tot bij het meer te komen. We gokken en nemen iets dat op een pad lijkt - en misschien ooit wel eens pad geweest is - maar al snel is duidelijk dat we té hoog blijven. Voor een tweede keer vandaag gaan we dus recht op recht - en met momenten redelijk steil - naar beneden maar deze keer door de varens en oplettend voor alle takken die her en der verspreid liggen op de bosgrond. Dit levert natuurlijk weer nieuwe planten op het lijstje: dubbelloof (Blechnum spicant), boswederik (Lysimachia nemorum), bosbessen (Vaccinium), orchissen en grote plukken baardmos (Usnea). Wat verder komen we dan toch op een pad dat ons naar de achterkant van het meer brengt. Veel volk hier aan lac des Mines d’Or, het is zondag maar vandaag passeerden de trailers hier ook. Rond het meer zien we gele monnikskap (Aconitum vulparia), moerasspirea (Filipendula ulmaria) en gele dovenetel (Galeobdolon luteum). Dagkoekoeksbloem, adderwortel (Polygonum bistorta) en een witte schermbloemige vormen een prachtig bermboeket, verder nog echte koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi), witte rapunzel en netelbladereprijs.
De huidige cafetaria aan het meer zou ooit de vroegere uitvalsbasis geweest zijn voor echte goudzoekers. Gezien de ligging was dit ook een passage op de smokkelroute tussen Frankrijk en Zwitserland. Wij laten ons een goudblond ‘blancheke’ van de brouwerij Mont Blanc inschenken en genieten op het terras na van ons ‘goud’ dat we vandaag in de bergen ontdekten. Op de laatste rechte lijn naar onze gîte staan veenpluis Eriophorum angustifolium), tormentil (Potentilla erecta) en gewoon vetblad (Pinguicula vulgaris) ons uit te zwaaien. Blij dat we thuis zijn … een frisse douche is goud waard.
Tochtverloop
Gîte de Chardonnière – Verchaix – 1360 m
Col de Coux – 1920 m
Frontière Franco-Suisse belvedère – 2165 m
Col de Fornet – 2219 m
Chalêt de l’Aiguille – 1939 m
Lac de Mines d’Or – 1390 m
Gîte de Chardonnière – Verchaix – 1360 m
Als we opnieuw de weide betreden, slaan alpenmarmotten (Marmota marmota) direct alarm. Dezelfde ‘rode vlagjes’ als gisteren staan ook hier weer langs de weg. Deze blijken de wegaanduiding voor een ‘trial’ die vandaag doorgaat, 60 km op en over de bergen lopen … en ja, de eerste ‘loper’ steekt ons met flinke pas voorbij. Zelf doen wij het vandaag gelukkig een stuk rustiger, ook al omwille van de snikhete zon, zodat er nog voldoende tijd rest om te genieten van de planten langs de paadjes. In de bermen van het bos staat dalkruid (Maianthemum bifolium), knikkend nagelkruid (Geum rivale) en ooievaarsbekken (Geranium). Het stijgen valt goed mee, zo ‘pas’gewijs gaan we langzaam maar merkbaar omhoog langs de GR 5 en worden verrast door heel wat roomse kervel (Myrrhis odorata), die in het wild niet zo vaak voorkomt, lieve vrouwbedstro (Galium odoratum) en moesdistel (Cirsium oleraceum). De bospaardenstaart (Equisetum sylvaticum) heeft fijnere maar langere ‘takjes’ dan onze alom gekende heermoes (Equisetum arvense). De klare klierstijl (Adenostyles glabra) staat bijna in bloei en er staat ook een hoefblad (Petasites) dat we nog niet bij naam kunnen noemen.
De klim
Aan forêt de Fréterolle (1600 m) nemen we een bocht naar rechts en het wordt onmiddellijk duidelijk dat een tandje bijgestoken zal moet worden. De helling is plots veel steiler, de zon is weer van de partij, de lastige, lange klim naar col de Coux gaat van start. Het is een breed pad, zo kunnen de trailers ons gemakkelijk voorbij en hoeven we niet steeds opzij te gaan en ons ritme te onderbreken. Hier nog steeds wondklaver (Anthyllis vulneraria), dagkoekoeksbloem (Silene dioica) en alpenviooltjes (Viola alpina). Zelf betrap ik me erop dat ik steeds naar de grond kijk en vergeet omhoog of rond te kijken. De omgeving is nochtans - hoe kan het ook anders - prachtig met de groenbegroeide rotsen en sneeuwvelden die hoog boven ons uitsteken. Normaal gezien stap ik een helling graag ononderbroken en op mijn ritme gestaag op. Maar het is lastig en ik kan die vele mooie bloemen toch niet zomaar allemaal voorbij lopen zonder ze aan te kijken.
Als ik alpenvetblad (Pinguicula alpina) zie, is de beslissing snel genomen om wat op adem te komen en deze plant samen met de gewone dotterbloem (Caltha palustris subsp. palustris) en de stengelloze gentiaan (Gentiana acaulis) op de gevoelige plaat te zetten. De adempauze heeft mij deugd gedaan want nu kan ik vrij goed doorstappen tot op de col de Coux waar een ontvangstcomité de trailers staat aan te moedigen voor een tussentijdse controle. Er is behoorlijk wat volk daarboven op de Frans-Zwitserse grens maar ook een koude wind. Wat beschut zitten is aangewezen; anders koelen we te sterk af. Op de col is wel één en ander te bewonderen: een soort zonneroosje (Helianthemum oelandicum subsp. alpestre), blaassilene (Silene vulgaris), vrouwenmantel (Alchemilla vulgaris), alpenvrouwenmantel (Alchemilla alpina), bergsteentijm (Calamintha sylvatica), slanke sleutelbloem (Primula elatior), brave hendrik (Chenopodium bonus-henricus), klein hoefblad (Tussilago farfara), alpenkwastjesbloem (Soldanella alpina) en tweebloemig viooltje (Viola biflora).
Col de Fornet
Na het trailergebeuren wat te hebben aanschouwd, verlaten we hun parcours en trekken verder via de kam naar Le Vanet. Op de kam wandelen is altijd bijzonder hoewel soms wat eng. Het is een mooi padje dat tegelijkertijd wat nieuwe ontdekkingen oplevert: narcisanemoon (Anemone narcissifolia), buxusvleugeltjesbloem (Polygala chamaebuxus) en pluimkartelblad (Pedicularis foliosa).
Op Le Vanet beslissen we om toch de col de Fornet te bestijgen, de dag is nog jong en anders zijn we veel te vroeg ‘thuis’. Zo lopen we echter ook van de kaart af want de col de Fornet staat niet meer op deze stafkaart. Eigenlijk geen probleem, alle markeringen zijn tiptop in orde en zoals steeds zullen we wel weer een pad vinden om in dezelfde helling af te dalen. Het pad loopt in de flank maar dan vergaat het ons plotseling toch minder goed. Het pad blijkt op verschillende plaatsen vrij ‘geërodeerd’ omdat de sneeuw er nog maar net weg is en ze met haar smeltwater grote ravage aanrichtte op het pad. Hier en daar is het dus bijzonder modderig en is het ‘vastigheid’ zoeken in de steile keiwanden of sneeuwveldjes. Soms zien we meters ver geen pad meer en dan verschijnt het opnieuw.
De gele bollen van de wegaanduiding zijn over het algemeen goed te volgen behalve dan op die plaatsen waar alles meegesleurd werd door sneeuw of water. Met wat griezelige overstapjes raken we toch op onze bestemming en ondanks de penibele pad-ervaringen is er nog tijd om van de flora te genieten die net vanonder het water of sneeuw komt piepen. Zo passeren we een veldje waar alpenkwastjesbloempjes en slanke sleutelbloemen elkaar de loef proberen af te steken, om het eerst boven. Rechts van het pad winnen de kwastjes, links in de afdaling de sleutelbloemen. We merken sporen van een gems (Rupicapra rupicapra), dat geeft ons moed. Als zij op de flank kan lopen, dan kunnen wij dat ook. Uiteindelijk bereiken we de bellevedère op de Frans-Zwitserse grens omstreeks het middaguur waarmee deze plaats prompt uitroepen wordt als picknickplaats. Onze homp stokbrood met kaas eten we met zicht op een Zwitserse vallei – en of dat smaakt.
Kwistig met kwastjes
Om té lang te genieten is de wind te fris en ook de zon laat het wat afweten. We volgen het pad verder - de wondklaver blijft ons vergezellen - tot wat wij uitroepen als de col de Fornet, een sneeuwveld dicht bij een skistation. Er staat geen enkele aanduiding maar hier moet het zijn. Veel is er niet te zien aan een skistation dus nemen we vrijwel onmiddellijk het pad dat afdaalt naar de vallei en … ook hier is het pad op meerdere plaatsen onderbroken. Klein hoefblad (Tussilago farfara) komt als het ware dwars over ons pad ‘gestroomd’. Korte tijd slagen we erin de gele bollen nog te volgen tot het pad plots bedolven ligt onder een sneeuwveld dat té gevaarlijk is om zomaar over te steken.
De gids beslist dat we gewoon zullen afdalen in de wei, hoe dan ook moeten we toch naar beneden. Afdalen recht op recht is natuurlijk niet het meest evidente. We proberen vaste tred te houden in een ’grasland’ dat net vanonder de sneeuw vandaan komt en waar duizenden alpenkwastjesbloempjes staan. Nog nooit heb ik me door zoveel van deze kwastjes omgeven geweten. Maar nu zijn we niet alleen van de kaart af maar ook nog eens van het pad af … het wordt wat strompelen tot de helling wat glooiender wordt. Tijdens onze afdaling treffen we zelfs een paal met de wegaanduiding die meegesleurd werd met de sneeuw … en hiermee komen we natuurlijk geen stap vooruit wat oriëntatie betreft. Met een verrekijker ontdekken we even verderop echter nog een rechtstaand paaltje zodat we de richting weer kunnen bepalen. Een klaterend beekje steken we over - klaterende beekjes hoorden we vandaag nog niet veel - en het geluid alleen al doet ons deugd. Het paaltje staat net boven Chalet d’Aiguille en daarbij ook net weer op onze kaart.
Het lac des Mines d’Or
Nu we terug op het pad én op de kaart zijn, is een rustpauze gepermitteerd. Tijd om de breedbladige gentiaan (Gentiana acaulis) en de alpenviooltjes te bewonderen. Een veldje alpenzuring (Rumex alpinus) staat fris met jonge scheuten. We ‘horen’ de immense stilte op dit plaatsje ….
Na de pauze passeren we de Chalet, zien we nog een eenzame krokus (Crocus) maar dan verandert het groene weidepad in een breed, stenig weggetje dat moeilijk stapt door de grote keien die er liggen. Gelukkig treffen we op dit eerder saaie, dalend pad een aantal prachtige stukjes. Zo lopen we tussen forse bermen alpenzuring. De aanwezigheid van een riviertje zorgt voor massaal veel dotterbloemen die met hun geel-neigend-naar-oranje een andere kleurtoets brengen dan het vele geel van boterbloemen (Ranunculus spec.), paardenbloemen (Taraxacum officinale), bergnagelkruid (Geum montanum), paardenhoefklaver (Hippocrepis comosa) en wondklaver. Het klein hoefblad is op deze hoogte al uitgebloeid. Wat verder krijgen we nog een boeket van dotterbloem, monnikskapboterbloem (Ranunculus aconitifolius), roze sleutelbloemen (Primula farinosa) en felblauwe gentianen (Gentiana spec.). Als we wat dichterbij komen, blijkt dat er hier ook veel alpenvetblad tussen staat, nog nooit zoveel van dit witte, vleesetend plantje samen gezien. Wat verder wordt onze aandacht getrokken door de bellen van koeien die op het pad lopen. De stier zit er rustig bij en laat zich aanvankelijk gewillig fotograferen tot hij het welletjes vindt en opstaat. Gelukkig voor ons wandelt hij de andere kant op. Het riviertje naast de saaie weg klatert uitnodigend maar het is té steil om volgen, hoewel het ons wellicht sneller naar het lac des Mines d’Or zou brengen.
Goud in de bergen
Aan de alpage Bô-Bouron (1540m) botsen we op een muurtje vergeet-me-nietjes (Myosotis). Omdat we de stenige weg meer dan beu zijn, proberen we een kortsluiting door het bos om tot bij het meer te komen. We gokken en nemen iets dat op een pad lijkt - en misschien ooit wel eens pad geweest is - maar al snel is duidelijk dat we té hoog blijven. Voor een tweede keer vandaag gaan we dus recht op recht - en met momenten redelijk steil - naar beneden maar deze keer door de varens en oplettend voor alle takken die her en der verspreid liggen op de bosgrond. Dit levert natuurlijk weer nieuwe planten op het lijstje: dubbelloof (Blechnum spicant), boswederik (Lysimachia nemorum), bosbessen (Vaccinium), orchissen en grote plukken baardmos (Usnea). Wat verder komen we dan toch op een pad dat ons naar de achterkant van het meer brengt. Veel volk hier aan lac des Mines d’Or, het is zondag maar vandaag passeerden de trailers hier ook. Rond het meer zien we gele monnikskap (Aconitum vulparia), moerasspirea (Filipendula ulmaria) en gele dovenetel (Galeobdolon luteum). Dagkoekoeksbloem, adderwortel (Polygonum bistorta) en een witte schermbloemige vormen een prachtig bermboeket, verder nog echte koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi), witte rapunzel en netelbladereprijs.
De huidige cafetaria aan het meer zou ooit de vroegere uitvalsbasis geweest zijn voor echte goudzoekers. Gezien de ligging was dit ook een passage op de smokkelroute tussen Frankrijk en Zwitserland. Wij laten ons een goudblond ‘blancheke’ van de brouwerij Mont Blanc inschenken en genieten op het terras na van ons ‘goud’ dat we vandaag in de bergen ontdekten. Op de laatste rechte lijn naar onze gîte staan veenpluis Eriophorum angustifolium), tormentil (Potentilla erecta) en gewoon vetblad (Pinguicula vulgaris) ons uit te zwaaien. Blij dat we thuis zijn … een frisse douche is goud waard.
Tochtverloop
Gîte de Chardonnière – Verchaix – 1360 m
Col de Coux – 1920 m
Frontière Franco-Suisse belvedère – 2165 m
Col de Fornet – 2219 m
Chalêt de l’Aiguille – 1939 m
Lac de Mines d’Or – 1390 m
Gîte de Chardonnière – Verchaix – 1360 m
dinsdag, juni 24, 2014
De grote berg Buet en het kleine heelkruid
Zicht op de Buet. |
Voor de verandering heb ik eventjes niks over planten verteld, maar we hebben er ondertussen natuurlijk wel gezien. Alleen ben ik ze nu al weer vergeten en omdat Hilde, die alle plantjes onderweg nauwkeurig noteert, niet in de buurt is, kan ik geen chronologische opsomming geven.
Het plantje dat ik me wel herinner, is het minst opvallende van allemaal, het heelkruid. Met een boterbloemachtig blaadje en een mini wit bloemschermpje groeiend in de donkerte van het bos leidt deze Sanicula europaea een bescheiden bestaan, toch is ook dit kruidje geneeskrachtig in gebruik geweest vooral als wondgenezend en bloedstelpend eerste hulpmiddel. En.... nieuwe spectaculaire toepassingen zijn in de maak.
Kracht en Werking van Sanikel vlgs Dodonaeus (Cruijdeboeck 1554)
Het sap van sanikel dat gedronken wordt heelt en geneest allerhande wonden en gekwetstheid van binnen en van buiten alzo dat men in Frankrijk, zoals Ruellius schrijft, zegt dat hij geen chirurg nodig heeft die sanikel heeft.
Sanikel die in water of wijn gekookt en gedronken is stopt het bloedspuwen en geneest rode loop en de zwerende en gekwetste nieren.
Sanikel die in dezelfde manieren gebruikt wordt of het sap daar van gedronken, geneest de verscheurdheid als je het gestampte of het gekookte kruid daarop bindt.
De bladeren van dit kruid die met de wortels in water met honing gekookt zijn geneest de gekwetste longen en gedronken allerhande kwade, vervuilde zweren van de mond, van het tandvlees en de keel als het daarmede gegorgeld en de mond gespoeld wordt.
En recentere verrassende wetenschappelijke info: Extracts from the aerial parts of Sanicula europaea L. were investigated for their anti-HIV activity, and the 50% ethanolic extract was shown to exhibit the highest activity. J Nat Prod. 1997 Nov;60(11):1170-3. Saniculoside N from Sanicula europaea L. en The antiviral activity of Sanicula europaea L. extracts against human parainfluenza virus type 2 (HPIV-2) was examined. The extract prepared from the leaves of the plant and a fraction separated from the crude extract with gel filtration chromatography were found to inhibit HPIV-2 replication without any toxic effect on Vero cells. The acidic fraction obtained from the crude extract of S. europaea leaves was found to be the most active fraction with plaque inhibition assay at non-cytotoxic concentrations. Unfortunately, antiviral activity was not detected in the molecules purified from the crude ethanol extract of Sanicula leaves.
maandag, juni 23, 2014
Pointe d'Angolon en Allium victorialis
We vertrekken vanuit de refuge naar de Pointe d'Angolon, mààr 2090 meter hoog maar wel een berg met een echt topje. Eerst wandelen we heel klassiek door de hellingbossen om daarna al even klassiek boven de boomgrens in de bergweilanden terecht te komen. De dag was zonnig begonnen maar na enkele uren wandelen begint het zwaar te bewolken en te regenen.
Toch geraken we op de col d'Angolon, van waaruit we mooi en indrukwekkend langs de steile graat naar de top kunnen. Maar juist op dat moment, om het nog spannender te maken begint het ook te donderen, woedende wolken botsen en buitelen over de graat. Moeten we terug? We twijfelen en schuilen even achter de laatste bomen, dikke hagelbollen lijken ons een laatste verwittiging te geven. Terug?? Maar dan stopt de regen even snel als hij gekomen was. H., K en M willen toch verder, de anderen dalen af naar de col de Goléze. De steile, grazige graat voert H, K en M verder naar de top, diep voorovergebogen voelen we ons dicht bij de vele bijzondere plantjes. We zien en ruiken Alpenlook, Paradijslelie en zilverwikke maar eerst nu naar boven. De top, een eindeloos zicht en na de zware inspanning genieten we des te meer van het panorama. Col de Joux plane, het meer en Morzine liggen aan onze voeten.
Over het Alpenlook / Allium victorialis vlgs Dodonaeus
De herders van het gelijknamig gebergte noemen dit gewas Lang lauch of Lan-lauch, zoals Carolus Clusius betuigt, andere noemen het Siegwurtz, andere Sieben Hamkorn en in het Latijn Allium Alpinum, dat we als berglook verduitst hebben. Matthiolus heeft het Allium anguinum genoemd.’.
De bollen zijn, net als bij de gladiool, door een netvormig omhulsel omgeven als een soort pantser wat de ui onwondbaar maakt. Hieraan werd een wonderbare werking toegeschreven.
Door dit omhulsel zou het mensen beschermen tegen steken en wonden. Door de vele oorlogen was er een grote vraag naar dit soort beschermmiddelen. Het werd gedragen als een amulet door krijgslieden om de nek. Ze noemden de bol allemansharnas en victori wortel. Als een echte ui behoedde het de drager gelijk tegen ongeluk en toverij. Wilder Alraun of Glucksmannel, als wilde alruin (Mandragora) werd de wortel vaak in menselijke gestalte gebracht en bekleed en voor veel geld verkocht. Volgens Dodonaeus verdrijft deze ui de kaboutermannekens of aardgeesten, bergalraun en bergh-look bij Dodonaeus. Allermannsharnisch, Neunkraft, Siegwurz, Neunhammerlin, Neunhemderwurz, Siebenhammerlein, Siegwurz-Lauch, Bergknoblauch, Sigmarslauch, Siegmarsmännlein, Siegwurz of Johanniswurz.
Wat valt er als herborist nog veel te ontdekken, nu weer een looksoort die ooit als alruin in gebruik geweest is, zo maar onder onze bergschoenen.
Toch geraken we op de col d'Angolon, van waaruit we mooi en indrukwekkend langs de steile graat naar de top kunnen. Maar juist op dat moment, om het nog spannender te maken begint het ook te donderen, woedende wolken botsen en buitelen over de graat. Moeten we terug? We twijfelen en schuilen even achter de laatste bomen, dikke hagelbollen lijken ons een laatste verwittiging te geven. Terug?? Maar dan stopt de regen even snel als hij gekomen was. H., K en M willen toch verder, de anderen dalen af naar de col de Goléze. De steile, grazige graat voert H, K en M verder naar de top, diep voorovergebogen voelen we ons dicht bij de vele bijzondere plantjes. We zien en ruiken Alpenlook, Paradijslelie en zilverwikke maar eerst nu naar boven. De top, een eindeloos zicht en na de zware inspanning genieten we des te meer van het panorama. Col de Joux plane, het meer en Morzine liggen aan onze voeten.
Over het Alpenlook / Allium victorialis vlgs Dodonaeus
bloemknoppen van Allium victorialis |
De bollen zijn, net als bij de gladiool, door een netvormig omhulsel omgeven als een soort pantser wat de ui onwondbaar maakt. Hieraan werd een wonderbare werking toegeschreven.
Door dit omhulsel zou het mensen beschermen tegen steken en wonden. Door de vele oorlogen was er een grote vraag naar dit soort beschermmiddelen. Het werd gedragen als een amulet door krijgslieden om de nek. Ze noemden de bol allemansharnas en victori wortel. Als een echte ui behoedde het de drager gelijk tegen ongeluk en toverij. Wilder Alraun of Glucksmannel, als wilde alruin (Mandragora) werd de wortel vaak in menselijke gestalte gebracht en bekleed en voor veel geld verkocht. Volgens Dodonaeus verdrijft deze ui de kaboutermannekens of aardgeesten, bergalraun en bergh-look bij Dodonaeus. Allermannsharnisch, Neunkraft, Siegwurz, Neunhammerlin, Neunhemderwurz, Siebenhammerlein, Siegwurz-Lauch, Bergknoblauch, Sigmarslauch, Siegmarsmännlein, Siegwurz of Johanniswurz.
Wat valt er als herborist nog veel te ontdekken, nu weer een looksoort die ooit als alruin in gebruik geweest is, zo maar onder onze bergschoenen.
vrijdag, juni 20, 2014
Bij de refuge Chardonnière
Eén plantje herinner ik mij nog. Het valkruid, Arnica montana groeide er toen en is ook nu bloeiend aanwezig in de bergweilanden rond de gîte-boerderij. De koeien grazen er rustig tussendoor, het plantje op eten doen de beesten blijkbaar niet. Al zouden ze deze Arnica montana in kleine hoeveelheden wel kunnen gebruiken om hun overbelaste pezen en spieren te versterken. Gelukkig blijven ze er af want met hun grote, schrokkerige muil zouden ze er al vlug te veel van binnen krijgen. Ook andere toch zeer gezonde planten zoals brandnetel en Alpenzuring raken ze niet aan. Gras is blijkbaar toch hun geliefd voedsel. Het blijft me wel verwonderen hoe in deze toch redelijk voedselrijke gronden uitbundig wilde orchideeën, valkruid en andere zeldzame plantjes kunnen groeien. Een mooie harmonie tussen mens, dier en natuur.
Arnica montana is nu één van onze bekendste geneeskruiden. In de klassieke oudheid was Valkruid, die tot de familie der Asteraceae behoort, blijkbaar niet bekend. Waarschijnlijk is het Hildegard von Bingen geweest die voor het eerst het gebruik van Arnica beschreven heeft. Zij heeft het over een ‘Wuntwurz’, een wondwortel, te gebruiken bij kneuzingen en blauwe plekken, dé indicaties waar Valkruid later voor bekend werd.
Arnicae flos, de bloemen van het Valkruid en daaruit bereide preparaten worden uitsluitend uitwendig gebruikt. Toepassing vindt Arnica dan bij de gevolgen van verwondingen en ongelukken, zoals bloeduitstortingen, verstuikingen, bij oppervlakkige ontstekingsprocessen bijvoorbeeld ten gevolge van insektensteken en bij ontstekingen van mond- en keelholte. De sesquiterpeenlactonen oa helenaline in de plant geven een scheikundige verklaring voor zijn werking. Deze stoffen hebben een ontstekingswerende werking maar kunnen ook irritatie veroorzaken. Verder wordt Arnica uitwendig als zalf of olie ook gebruikt bij reumatische klachten en bij steenpuisten.
In de volksgeneeskunde werd Arnica in Rusland, gebruikt bij baarmoederbloeding tijdens de geboorte en in het climacterium, en verdere toepassing vonden de bloemblaadjes bij myocarditis, hartklachten ten gevolge van arteriosclerose en bij uitputting en hartzwakte. Zelfs Goethe zou Arnica gebruikt hebben voor zijn hartproblemen. Arnica werd vroeger ook als snuiftabak gebruikt of in tabak om te roken samen met andere kruiden.
Voor eigen gebruik zou ik mij beperken tot het uitwendig gebruik bij kneuzingen, blauwe plekken en bloeduitstortingen, waar Arnica zonder meer het allerbeste middel voor is.
http://mens-en-gezondheid.infonu.nl/natuurgeneeswijze/34569-arnica-of-valkruid.html
donderdag, juni 19, 2014
Hondspeterselie op de parking bij Syntra
Opleiding herborist. Rond snuffelend tussen auto's en groenafval, vinden we toch allerlei plantjes met historische betekenis. Zomaar een kleine, spannende schermbloemige die wel wat op platte peterselie lijkt maar de naam hondspeterselie draagt en serieus giftig is. Niet uittrekken maar ook niet opeten, wel genieten van zijn geweldige geschiedenis. In deel 1 van de Flora Batava van 1800 (een indrukwekkend 28 delen tellend boekwerk verschenen over een periode van 134 jaar) valt het volgende over de hondspeterselie te lezen.
De Plant, onwetend onder Kervel of Pieterselie, tusschen welke het veel groeit, gebruikt zynde, heeft meermalen dodelyke toevallen veroorzaakt; waarom de boven opgegeven kenmerken ter onderscheiding, wel behoren in agt genomen te worden. ? Verders minder schadelyk voor Dieren, uitgenomen voor Ganzen: (Linn. Reuss.) moet egter als onkruid in de Weiden gerekendworden. (Brugmans) Hier van voor Paarden schadelyke gevolgen ondervonden (Oec. Hefte 1801) Een afkooksel van deze Plant zou bruikbare gele Verv geven (Dambourny.)
De Nederlandse naam is een letterlijke vertaling van de soortnaam Cynapium en is afgeleid van het Griekse woord kynos (=hond) en van het Latijnse woord apium (=peterselie). Aethusa komt van het Griekse werkwoord aitho (ik glans) en verwijst naar de glanzende bladeren van de plant. Aan de glimmende, onwelriekende bladeren heeft de plant ook zijn Friese naam Stjonkhorne te danken.
Hondspeterselie hoort samen met Gevlekte scheerling en Dolle kervel tot het gevaarlijke middeleeuwse gezelschap geschikt om je ergste vijanden te vermoorden. Dus ooit 'nuttige' planten geweest.
De Plant, onwetend onder Kervel of Pieterselie, tusschen welke het veel groeit, gebruikt zynde, heeft meermalen dodelyke toevallen veroorzaakt; waarom de boven opgegeven kenmerken ter onderscheiding, wel behoren in agt genomen te worden. ? Verders minder schadelyk voor Dieren, uitgenomen voor Ganzen: (Linn. Reuss.) moet egter als onkruid in de Weiden gerekendworden. (Brugmans) Hier van voor Paarden schadelyke gevolgen ondervonden (Oec. Hefte 1801) Een afkooksel van deze Plant zou bruikbare gele Verv geven (Dambourny.)
De Nederlandse naam is een letterlijke vertaling van de soortnaam Cynapium en is afgeleid van het Griekse woord kynos (=hond) en van het Latijnse woord apium (=peterselie). Aethusa komt van het Griekse werkwoord aitho (ik glans) en verwijst naar de glanzende bladeren van de plant. Aan de glimmende, onwelriekende bladeren heeft de plant ook zijn Friese naam Stjonkhorne te danken.
Hondspeterselie hoort samen met Gevlekte scheerling en Dolle kervel tot het gevaarlijke middeleeuwse gezelschap geschikt om je ergste vijanden te vermoorden. Dus ooit 'nuttige' planten geweest.
zaterdag, juni 14, 2014
Hazenpootje, ook een plant
En nog tijdens onze kruidenwandeling in De Haan vinden we het hazenpootje. Een oude bekende voor mij, veel voorkomend in mijn vroegere woonplaats Weelde Statie, maar nu was het lang geleden. Bijna jeugdsentiment, vroeger plukte ik met mijn dochtertje hele bossen om ze te drogen. Een fijnzinnig, vriendelijk, zacht plantje en toch te gebruiken tegen minder fijnzinnige ziektes zoals diarree of bloedingen.
Het hazenpootje (Trifolium arvense) is een Vlinderbloemige. De soort komt van nature voor in heel Europa. Het hazenpootje bloeit in juli met witachtige, later roodachtige bloemen. De bloeiwijze is een hoofdje. De naam hazenpootje heeft de plant gekregen omdat de cilindervormige bloeiwijze op het pootje van een jonge haas lijkt. Dat komt omdat de bloemkroon bijna geheel schuil gaat onder een dichte beharing.Die lange haren van de naaldvormige kelktanden fungeren als een soort vruchtpluis. Ze helpen de rijpe vruchten bij de verspreiding.
In Artseny-gewassen 1796-1813 lees ik: 'Het is zo men zegt, van ene samentrekkende aart en word in Sweeden veel gebruikt tegen de galziekte van het rundvee'
En in de Flora Batava: Het brood gebakken van graan, waar onder veel van dit Zaad geraakt is, verkrygt eene roodagtige kleur, maar heeft er verder geen nadeel van. (Bulliard) — De Plant wordt door het Vee onaangeroerd gelaten, (Miller) en is nadelig op Weilanden (Brugmans): egter heilzaam in de Galziekte van het Rundvee, als wanneer het Vee deze klaver niet weigert, schoon hetzelve hun gewoon voeder laat staan: wordende alzo door de natuur zelve het ware geneesmiddel aangewezen. (Swed. Abh. t. h. 9. pag. 85) Dienstig tot Leerloijen (Gleditsch).
Het hazenpootje (Trifolium arvense) is een Vlinderbloemige. De soort komt van nature voor in heel Europa. Het hazenpootje bloeit in juli met witachtige, later roodachtige bloemen. De bloeiwijze is een hoofdje. De naam hazenpootje heeft de plant gekregen omdat de cilindervormige bloeiwijze op het pootje van een jonge haas lijkt. Dat komt omdat de bloemkroon bijna geheel schuil gaat onder een dichte beharing.Die lange haren van de naaldvormige kelktanden fungeren als een soort vruchtpluis. Ze helpen de rijpe vruchten bij de verspreiding.
In Artseny-gewassen 1796-1813 lees ik: 'Het is zo men zegt, van ene samentrekkende aart en word in Sweeden veel gebruikt tegen de galziekte van het rundvee'
En in de Flora Batava: Het brood gebakken van graan, waar onder veel van dit Zaad geraakt is, verkrygt eene roodagtige kleur, maar heeft er verder geen nadeel van. (Bulliard) — De Plant wordt door het Vee onaangeroerd gelaten, (Miller) en is nadelig op Weilanden (Brugmans): egter heilzaam in de Galziekte van het Rundvee, als wanneer het Vee deze klaver niet weigert, schoon hetzelve hun gewoon voeder laat staan: wordende alzo door de natuur zelve het ware geneesmiddel aangewezen. (Swed. Abh. t. h. 9. pag. 85) Dienstig tot Leerloijen (Gleditsch).
Raket aan zee.
Vandaag weer kruidig gewandeld in De Haan. Hertshoornweegbree, boksdoorn, robertskruid en duindoorn vinden we volop maar ook wilde pastinaak en de grote ratelaar, planten die ik hier nog niet eerder gezien had, zijn aanwezig.
Een typische plant die we bij de eerste duinenrij langs de kust op het vloedmerk vinden is de zeeraket Cakile maritima. Een vlezige niet stekelige plant met mooie lila kruisbloemen. De soort is met zijn dikke sappige stengels en vlezige bladeren uitstekend aangepast aan het droge, winderige en zoute milieu. Ook in de binnenduinen tussen het helm, en soms op heel andere plaatsen waar dan ongetwijfeld duinzand met zaad is aangevoerd kun je Zeeraket vinden.
Het vloedmerk is de plaats langs de kust, waar nogal wat organisch materiaal wordt afgezet bij de hoogste waterstanden. Het bestaat onder meer uit aangespoeld wier en hout. De organische stoffen verteren door de inwerking van micro-organismen en schimmels en de grond is daardoor op zo'n plek stikstofrijk, met bovendien een zoetwaterlaagje bovenop het zoutbevattende grondwater. Het is voor een aantal eenjarige soorten, zoals Zeeraket en Loogkruid een ideale standplaats. Ze hebben voor hun eenjarige groeicyclus immers veel meststof nodig.
De vruchten zijn ongeveer tweemaal zolang als breed en je kunt vaak goed zien dat het een tweedelige vrucht is. Het bovenste deel, eigenlijk de snavel van het hauwtje, dat de vorm heeft van een kantige peer bevat een zaad, het onderste soms ook. Het bovenste deel breekt bij rijpheid af en kan door zeewater meegenomen worden. Het heeft een goed drijfvermogen door de kurkachtige vruchthuid. Maar ook de krachtige wind kan de aan het eind van het groeiseizoen afstervende plant met de onderste delen van de vruchten verspreiden. Op die manier wordt de soort langs de kust verspreid. Als er dan vruchten met zaad op de vloedlijn worden afgezet, of een ouderplant ergens vast komt te liggen door het overwaaiende zand kunnen nieuwe kiemplanten ontstaan.
De wetenschappelijke naam Cakile heeft een Arabische oorsprong (qaqila of kekeleh), een oude Arabische naam voor de specerij kardemom, maar hier worden soms ook andere planten mee bedoelt. Het kan ook van het oude Semitische woord qaq (‘afbreken’) komen. Het tweede deel, maritima, eenvoudiger te verklaren want mare is ‘zee’. De Nederlandse naam heeft niets met de ruimtevaart te maken, maar is afkomstig van het Latijnse woord eruca = koolwortel. De slasoort rucola (Eruca sativa) wordt ook wel ‘raketsla’ genoemd.
In tijden van armoede werd zeeraket gegeten als groente. Ook werden de wortels verpulverd en met meel vermengd om brood te bakken. Op de Nederlandse Antillen kookte men vroeger de bladeren tot een papje en dat werd op zweren aangebracht. De bloemen ruiken naar honing.
Een plantenlijst van de wandeling min of meer in chronologische volgorde
Een typische plant die we bij de eerste duinenrij langs de kust op het vloedmerk vinden is de zeeraket Cakile maritima. Een vlezige niet stekelige plant met mooie lila kruisbloemen. De soort is met zijn dikke sappige stengels en vlezige bladeren uitstekend aangepast aan het droge, winderige en zoute milieu. Ook in de binnenduinen tussen het helm, en soms op heel andere plaatsen waar dan ongetwijfeld duinzand met zaad is aangevoerd kun je Zeeraket vinden.
Het vloedmerk is de plaats langs de kust, waar nogal wat organisch materiaal wordt afgezet bij de hoogste waterstanden. Het bestaat onder meer uit aangespoeld wier en hout. De organische stoffen verteren door de inwerking van micro-organismen en schimmels en de grond is daardoor op zo'n plek stikstofrijk, met bovendien een zoetwaterlaagje bovenop het zoutbevattende grondwater. Het is voor een aantal eenjarige soorten, zoals Zeeraket en Loogkruid een ideale standplaats. Ze hebben voor hun eenjarige groeicyclus immers veel meststof nodig.
De vruchten zijn ongeveer tweemaal zolang als breed en je kunt vaak goed zien dat het een tweedelige vrucht is. Het bovenste deel, eigenlijk de snavel van het hauwtje, dat de vorm heeft van een kantige peer bevat een zaad, het onderste soms ook. Het bovenste deel breekt bij rijpheid af en kan door zeewater meegenomen worden. Het heeft een goed drijfvermogen door de kurkachtige vruchthuid. Maar ook de krachtige wind kan de aan het eind van het groeiseizoen afstervende plant met de onderste delen van de vruchten verspreiden. Op die manier wordt de soort langs de kust verspreid. Als er dan vruchten met zaad op de vloedlijn worden afgezet, of een ouderplant ergens vast komt te liggen door het overwaaiende zand kunnen nieuwe kiemplanten ontstaan.
De wetenschappelijke naam Cakile heeft een Arabische oorsprong (qaqila of kekeleh), een oude Arabische naam voor de specerij kardemom, maar hier worden soms ook andere planten mee bedoelt. Het kan ook van het oude Semitische woord qaq (‘afbreken’) komen. Het tweede deel, maritima, eenvoudiger te verklaren want mare is ‘zee’. De Nederlandse naam heeft niets met de ruimtevaart te maken, maar is afkomstig van het Latijnse woord eruca = koolwortel. De slasoort rucola (Eruca sativa) wordt ook wel ‘raketsla’ genoemd.
In tijden van armoede werd zeeraket gegeten als groente. Ook werden de wortels verpulverd en met meel vermengd om brood te bakken. Op de Nederlandse Antillen kookte men vroeger de bladeren tot een papje en dat werd op zweren aangebracht. De bloemen ruiken naar honing.
Een plantenlijst van de wandeling min of meer in chronologische volgorde
- Boksdoorn / Gojibes / Lycium barbarum https://sites.google.com/site/kruidwis/planten-van-a-tot-z/lycium-barbarum-boksdoorn-gojibes
- Fluitekruid / Anthriscus sylvestris: staat nu in zaad, geroosterd zaad in broodjes
- Zwarte vlier / Sambucus nigra
- Meidoorn / Crataegus laevigata
- Witte dovenetel / Lamium album in bloei, bloemen zoet
- Wilde rucola, Grote zandkool / : slagroente
- Hertshoornweegbree / Plantago coronopus: slagroente
- Zachte ooievaarsbek / Geranium molle In de Flora Batava staat dat 'zij heeft ene samentrekkende kracht en wordt met afgeroomde melk gekookt zijnde, aan runderen en schapen ingegeven tegen dunnen afgang'
- Reigersbek / Erodium
- Klein kaasjeskruid / Malva neglecta: De Nederlandse naam kaasjeskruid heeft te maken met de vruchten, die wel op een kaasje lijken. Als kind aten we de groene, onrijpe zaden als broodje. Malva komt van het Griekse malacos (zacht), omdat de Malva's een verzachtend slijm bevatten. Neglecta is " verwaarloosd of vergeten"
- Gewoon nagelkruid / Geum urbanum
- Winterpostelein / Claytonia perfoliata
- Bijvoet / Artemisia vulgaris
- Gele morgenster / Tragopogon sp. https://sites.google.com/site/kruidwis/planten-van-a-tot-z/tragopogon-morgenste
- Pastinaak / Pastinaca sativa?
- Grote ratelaar / Rhinanthus
- Duindoorn / Hyppophae rhamnoïdes
- Gewone ossetong / Anchusa officinalis
- Zeeraket / Cakile maritima
vrijdag, juni 13, 2014
Voedsel waar je wel of niet dood van gaat.
Stilleven: omelet met doodskop |
Weer een snelle maaltijd klaar gemaakt. Omelet met tomaat, paprika, blokjes kaas en allerlei prullaria van buiten: basilicumblaadjes, beetje wilde rucola, wat tijm, een ietsje pietsje brandnetel...... Een witloofsla erbij en een sneetje brood eronder. Snel, mooi en gezond eten naar mijn overtuiging maar daar denken sommigen weer heel anders over.
Van brood gaat je glutendood
Ei hopeloos vol met cholesterol
Kaas kan je lijf niet de baas
Koken kost je kop
De verschillende meningen over wat gezonde voeding moet zijn, is nog nooit zo groot geweest. Het lijkt nog erger dan in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw. Ja, dat lijkt ver weg maar ook toen leefde ik al.
Kaas kan je lijf niet de baas
Koken kost je kop
De verschillende meningen over wat gezonde voeding moet zijn, is nog nooit zo groot geweest. Het lijkt nog erger dan in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw. Ja, dat lijkt ver weg maar ook toen leefde ik al.
maandag, juni 09, 2014
Over een boek: ondergang in bedwelming
Interessante informatie over geneeskrachtige planten vind je niet alleen in klassieke kruidenboeken maar ook in geschiedkundige literatuur zoals in de boeken van Rutten.
Ondergang en bedwelming. Dit boek vormt een indringend verhaal over het gebruik van drugs en giftige planten in het West-Romeinse Rijk. De interesse voor de medisch-farmaceutische geschiedenis van het West-Romeinse Rijk is sterk toegenomen, niet het minst door de uitstekende vertalingen van werken uit de Oudheid, die in de afgelopen jaren op de boekenmarkt zijn verschenen. Opvallend is daarbij dat informatie over traditionele geneeswijzen, magie en riten en het gebruik van sedatieve, stimulerende of hallucinogene plantaardige middelen zo mager gezaaid is. Met de inventarisatie in die boek hoopt de auteur althans een deel van het hiaat te hebben opgevuld. Het valt op dat giftige en bedwelmende middelen onder de dekmantel van op het oog onschuldige kruiden, wortels en zaden hun weg vonden naar de gebruiker.
De auteur, apotheker en farmacie-historicus, heeft een studie gemaakt van het gebruik van drugs en gifstoffen in het Romeinse rijk. Zijn boek geeft een beeld van een aan bedwelmende middelen verslaafde aristocratie en van wijdverbreide onvruchtbaarheid door jarenlang gebruik van hallucinogene middelen. De auteur verklaart zelfs de val van het West-Romeinse rijk als veroorzaakt door het gebruik van drugs en vergiften. Hier toont zich dan ook meteen de zwakte van het boek: de auteur is ongetwijfeld goed op de hoogte van de beschreven middelen, maar hij benadert de antieke bronnen (die hij in vertaling heeft geraadpleegd) onkritisch en met een te geringe kennis van de Romeinse samenleving. Daardoor ziet hij overal vergiften, ook waar de interpretatie van de bronnen dit niet toelaat, en volgt hij klakkeloos roddels uit onbetrouwbare bronnen. Bijgevolg biedt zijn boek een overtrokken en onjuist beeld van de Romeinse samenleving, maar voor herboristen boeiende literatuur over het gebruik van planten.
Een kort citaat: Een flinke hoeveelheid saffraan in wijn getrokken werd door Plinius aangeduid als bruikbaar narcoticum en later geeft Dodonaeus aan dat het de mensen zo blij maakt dat ze zich te barsten lachen en geheel van de kaart raken.
Auteur A.M.G. Rutten
ISBN10 905235118X
ISBN13 9789052351186
Ondergang en bedwelming. Dit boek vormt een indringend verhaal over het gebruik van drugs en giftige planten in het West-Romeinse Rijk. De interesse voor de medisch-farmaceutische geschiedenis van het West-Romeinse Rijk is sterk toegenomen, niet het minst door de uitstekende vertalingen van werken uit de Oudheid, die in de afgelopen jaren op de boekenmarkt zijn verschenen. Opvallend is daarbij dat informatie over traditionele geneeswijzen, magie en riten en het gebruik van sedatieve, stimulerende of hallucinogene plantaardige middelen zo mager gezaaid is. Met de inventarisatie in die boek hoopt de auteur althans een deel van het hiaat te hebben opgevuld. Het valt op dat giftige en bedwelmende middelen onder de dekmantel van op het oog onschuldige kruiden, wortels en zaden hun weg vonden naar de gebruiker.
De auteur, apotheker en farmacie-historicus, heeft een studie gemaakt van het gebruik van drugs en gifstoffen in het Romeinse rijk. Zijn boek geeft een beeld van een aan bedwelmende middelen verslaafde aristocratie en van wijdverbreide onvruchtbaarheid door jarenlang gebruik van hallucinogene middelen. De auteur verklaart zelfs de val van het West-Romeinse rijk als veroorzaakt door het gebruik van drugs en vergiften. Hier toont zich dan ook meteen de zwakte van het boek: de auteur is ongetwijfeld goed op de hoogte van de beschreven middelen, maar hij benadert de antieke bronnen (die hij in vertaling heeft geraadpleegd) onkritisch en met een te geringe kennis van de Romeinse samenleving. Daardoor ziet hij overal vergiften, ook waar de interpretatie van de bronnen dit niet toelaat, en volgt hij klakkeloos roddels uit onbetrouwbare bronnen. Bijgevolg biedt zijn boek een overtrokken en onjuist beeld van de Romeinse samenleving, maar voor herboristen boeiende literatuur over het gebruik van planten.
Een kort citaat: Een flinke hoeveelheid saffraan in wijn getrokken werd door Plinius aangeduid als bruikbaar narcoticum en later geeft Dodonaeus aan dat het de mensen zo blij maakt dat ze zich te barsten lachen en geheel van de kaart raken.
Auteur A.M.G. Rutten
ISBN10 905235118X
ISBN13 9789052351186
zondag, juni 08, 2014
Ratelaars
We vinden zomaar ratelaars op de wandeling tijdens ons Hollands kruidenweekend bij Eindhoven. De grote ratelaar 'gebruikt' grassen en vlinderbloemigen als gastheren. Met de penwortel wordt contact gemaakt met de wortels van deze waardplanten en op die manier worden bepaalde mineralen en stikstof afgetapt. Een oud gezegde luidt dan ook dat, waar de ratelaar groeit het gras kort blijft.
De ratelaar hoort bij de Bremraapfamilie of Orobanchaceae, het zijn halfparasieten. Volledige parasieten zijn planten die geen chlorofyl bevatten, dus niet groen gekleurd zijn en die daarom volledig afhankelijk zijn van de gastheerplant. Halfparasieten zijn planten die wel over bladgroen of chlorofyl beschikken, maar meestal met hun wortel in de waardplant dringen en op die manier water en bepaalde mineralen opnemen. Omdat ze wel chlorofyl bevatten kunnen ze zelf in hun energie voorzien door middel van fotosynthese.
De Flora Batava uit 1832 schrijft over de ratelaar' Het zaad onder het koorn gemengd en gemalen zijnde, maakt het brood blauw, schoon dit niet schadelijk zij voor de mensch (Haller). Blauw brood misschien een ideetje voor de broodhaters van tegenwoordig, kunnen ze het brood nog wat minder appetijtelijk maken.
Bij L. Watson vinden we: Rattle grass en cockscomb staan beiden onder het beheer van de Maan. Ze werden gebruikt als een wormdodend middel. Tegen wandluizen werden ze gebruikt, waartoe een hoeveelheid gekneusd zaad gebruikt werd met water, waarmede de bedstede en lambrisering werd bestreken, het zou een zeer effectvol middel zijn geweest.
En Dodonaeus, onze superautoriteit uit de 15de eeuw schrijft ‘De Nederlanders noemen dit onkruid ratelen en gele ratelen, in het Hoogduits Gal Rodel’.
Als de doosvrucht, waarin de zaden zich bevinden, geschud wordt geeft die een ratelend of rammelend geluid, een teken dat het seizoen gekomen is om hooi te verzamelen, de ratelaar, ratelen en raat, Rasela bij Hildegard, Rassel, gal Radel of Rodelkraut, Engels greater yellow rattle, rattle box of rattle grass. Grote ratel of Grosser Klappertopf, in Groningen ratels en op Walcheren reutels.
Interessant en intrigerend is ook dat 'Wie zich met een afkooksel van ratelaars wast niet betoverd kan worden'. Zou het ook tegen hedendaagse betoveringen werken?
De ratelaar hoort bij de Bremraapfamilie of Orobanchaceae, het zijn halfparasieten. Volledige parasieten zijn planten die geen chlorofyl bevatten, dus niet groen gekleurd zijn en die daarom volledig afhankelijk zijn van de gastheerplant. Halfparasieten zijn planten die wel over bladgroen of chlorofyl beschikken, maar meestal met hun wortel in de waardplant dringen en op die manier water en bepaalde mineralen opnemen. Omdat ze wel chlorofyl bevatten kunnen ze zelf in hun energie voorzien door middel van fotosynthese.
De Flora Batava uit 1832 schrijft over de ratelaar' Het zaad onder het koorn gemengd en gemalen zijnde, maakt het brood blauw, schoon dit niet schadelijk zij voor de mensch (Haller). Blauw brood misschien een ideetje voor de broodhaters van tegenwoordig, kunnen ze het brood nog wat minder appetijtelijk maken.
Bij L. Watson vinden we: Rattle grass en cockscomb staan beiden onder het beheer van de Maan. Ze werden gebruikt als een wormdodend middel. Tegen wandluizen werden ze gebruikt, waartoe een hoeveelheid gekneusd zaad gebruikt werd met water, waarmede de bedstede en lambrisering werd bestreken, het zou een zeer effectvol middel zijn geweest.
En Dodonaeus, onze superautoriteit uit de 15de eeuw schrijft ‘De Nederlanders noemen dit onkruid ratelen en gele ratelen, in het Hoogduits Gal Rodel’.
Als de doosvrucht, waarin de zaden zich bevinden, geschud wordt geeft die een ratelend of rammelend geluid, een teken dat het seizoen gekomen is om hooi te verzamelen, de ratelaar, ratelen en raat, Rasela bij Hildegard, Rassel, gal Radel of Rodelkraut, Engels greater yellow rattle, rattle box of rattle grass. Grote ratel of Grosser Klappertopf, in Groningen ratels en op Walcheren reutels.
Interessant en intrigerend is ook dat 'Wie zich met een afkooksel van ratelaars wast niet betoverd kan worden'. Zou het ook tegen hedendaagse betoveringen werken?
Abonneren op:
Posts (Atom)