Het terras van ´La Grotte´ |
De eiken bij het begin van het woud beginnen hun bruin blad te verliezen, gestreepte leeuwenbek en uitgebloeid koninginnekruid laven zich aan het opstuivende water en terwijl alle planten langzaam aftakelen gaat navelkruid juist nu nieuw, fris blad vormen. Ieder plantje, boom en mens zijn eigen ritme, zo is het goed, zo zou het altijd mogen zijn.
Uitgebloeid koninginnekruid bij Huelgoat |
Een plant met blauw bloed. Het koninginnekruid, ook wel bekend onder de naam leverkruid. Geen zeldzame plant, want overdadig groeiend langs voedselrijke beekjes overal ten lande. Ook geen plant die we nog veel gebruiken, maar wel een vaste plant met een oude reputatie. Dus toch de moeite waard.
De oorsprong van de naam moeten we in Duitsland zoeken. En dan stuiten we al gelijk op een kleine vergissing, want het koninginnekruid blijkt niets met een koningin van doen te hebben, maar wel met een keizerin. Om precies te zijn keizerin Cunegonda, de echtgenote van Hendrik de Heilige. Omdat zij een klooster stichtte werd zij na haar dood, zo omstreeks 1030, heilig verklaard. Dat kon blijkbaar niet verhinderen dat taalbarbaren Cunegonda, Kunigunde verbasterden tot 'Königin', dat wij weer braaf in koningin vertaalden. In de apothekersboeken werd het Herba Sanctae Kunigundae genoemd.
Latere kruidkundigen gebruikten aftreksels van de bloemen en de bladeren als middel tegen hysterie, lever-, milt- en galblaasontstekingen. In grotere hoeveelheden werkte het als een braakmiddel. Het meest bekend was de plant als levermiddel, vandaar leverkruid. Dit is ook een vorm van signatuurleer, de bloemen hebben namelijk de kleur van de lever en met nog meer fantasie ook de vorm van een lever. We gebruiken de Eupatorium nu nauwelijks nog, ook al omdat er, o vreemd lot, leverbeschadigende pyrrolizidine-alcaloïden in ontdekt zijn. Aan de andere kant, leverdrainerende planten gebruiken als antigifmiddel lijkt mij de logica zelf, onze Mariadistel is daar een mooi voorbeeld van.
De soortnaam ‘cannabinum’ is afkomstig van Cannabis, spijtig genoeg verwijst het alleen maar naar de gelijkaardige vorm van het blad en niet naar een hallucinerende werking. Een oude Duitse naam is ook ‘Wasserhanf’ dus waterhennep, omdat hij vooral op vochtige plaatsen groeit.
Ook de naam Boeltjeskruid, bij Dodonaeus Boelkenscruydt, spreekt tot de verbeelding. Boelen, boeleren zou zo iets betekenen als vrijen, de plant werd vroeger als minnedrank gebruikt. Rond 1500 spreken Gesner en Brunswijck over Mannskraft en ook Mannsliebe wijst in dezelfde richting. Vroeger mengden de vrouwen de jonge blaadjes door de sla om die als liefdesmiddel te gebruiken
Dodoens over de plant.
Boelkens cruyt manneken/ in water oft wijn ghesoden/ es goet ende seer sonderlinghe teghen oude verstoptheyt der leveren/ ende der milten/ ende tgheneest die oude ende verouderde derdedaechse cortsen in dijer manieren inghenomen.
Dit selve cruyt ghesoden ende ghedroncken/ gheneest oock die quetsuren ende wonden/ ende es een seer goet wondecruyt/ ghenesende alle inwendighe ende uutwendighe wonden ende quetsuren.
Dat Boelkens cruyt wijfken es van ghelijcken werckinghe/ ende wordt noch boven dat andere tot den wonden drancken ghepresen.