Over de gemmotherapie.
Onder invloed van de alchemisten is men reeds tijdens de Middeleeuwen gestart met het gebruik van boomknoppen.
Hildegarde Von Bingen(1098-1179) kende reeds in de middeleeuwen de wonderbaarlijke geneeskracht van de knoppen en beschreef ze in haar beroemde boeken die vandaag de dag nog heel actueel zijn voor de herboristen.
Rond 1950 introduceert Dr. Niehaus, het gebruik van verse dierlijke embryonale cellen. Naar aanleiding van deze resultaten start Dr. Henry, een Belgische arts, in de jaren ’70 een studie over jonge knoppen en scheuten van plantaardige oorsprong. Hij noemt dit phyto-embryothérapie en onder die noemer wordt hij dan ook de grondlegger van wat wij nu de gemmotherapie noemen.
Dr. Paul Henry studeerde tijdens de tweede oorlog geneeskunde aan de universiteiten van Brussel (ULB) EN Gent (RUG). Hij voltooide zijn studie aan de universiteit van Leuven (UCL). Aangetrokken door homeopathie, maar geremd door de limieten die hij er in ontdekte, richtte hij zich al snel op de fytotherapie. Hij was een groot waarnemer van de natuur en via zijn studie over de effecten van de knoppenextracten, ontwikkelde hij een nieuwe therapeutische benadering.
Onder gemmotherapie verstaan we het gebruik van plantaardige embryonale weefsels zoals jonge kiemen, verse knoppen, wortelvezels. Ze worden gemacereerd in een mengsel van water/alcohol/glycerine, waarbij we een extract bekomen genaamd glycerinemaceraat.
De knop vertoont aan de basis embryonaal weefsel, samengesteld uit ongedifferentieerde cellen. Deze weefsels sterven nooit af en produceren ieder jaar opnieuw nieuwe bladeren van de boom. (Een van deze embryonale cellen, in vitro, kan de volledig plant reconstrueren).
De jonge knoppen van bomen en struiken bevatten alle kennis van de toekomst van de boom. Ze bevatten meer genetische informatie dan alle andere weefsel en tevens vitaminen en mineralen, oligo-elementen, andere elementen zoals hormonen, enzymen en vooral het mineraalrijke sap in de lente.
Deze therapievorm werkt voornamelijk met het fyto-embryonale weefsel. .Deze jonge weefsels bieden nieuwe therapeutische mogelijkheden die niet gekend zijn bij volwassen planten. Deze glycerine-maceraten, afkomstig van boomknoppen, stimuleren de eliminatie, hebben een drainagefunctie en bevorderen het ontgiften van het organisme.
Dr. Henry beschreef dit als globale fytotherapie – de geneeskrachtige werking van de hele boom of plant bevindt zich in de cellen van de embryonale cellen in de knop. Een wetenschappelijk onderzoek heeft aangeduid dat het maceraat van linde (Tilia tomentosa) zowel de rustgevende eigenschappen van de bloesem als de bloedzuiverende en diuretische eigenschappen van het spint bevat.
Over de jonge lindebladeren als voedsel
De bladeren zijn lekker in salade en zijn te bereiden zoals spinazie. Taaie bladeren moeten eerst gekookt worden. In gerechten kunnen de bladeren spinazie vervangen. Van de bladeren is thee te zetten. Gedroogde en gemalen bladeren en knoppen kunnen aan granenmeel worden toegevoegd. De bloemen kunnen in juni geplukt worden en gebruikt als aroma voor limonade, desserts, chocolade, siroop, thee, maar ook hartige gerechten (kruidenkaas en gerechten met ei).
Lindebloesem is bekend als een theesoort. De speciale lindebloesemhoning heeft een aparte smaak. De groene bloemknoppen in mei kunnen worden gegeten als salade en gedroogd en gemalen knoppen kunnen worden toegevoegd aan granenmeel. De malse delen kunnen helpen bij het binden van soepen en sauzen. De jonge en zachte zaden kunnen eind juni worden ingemaakt als kappertjes. In de maanden augustus en september kunnen de rijpe zaden worden rauw na schillen worden gegeten. Uit de rijpe zaden is olie te winnen (FLEISCHHAUER, ET.AL., 2017, pp. 104-105).
Lindebloesem is eetbaar, smaakt zoet en wat slijmerig. De linde smaakt lekker met een zure ondertoon (FLEISCHHAUER, ET.AL., 2017, pp. 104-105) .
Geen opmerkingen:
Een reactie posten