Langs de Cascades du Plaret Gény naar refuge du Chatelleret
Op onze tocht vanuit La Bérarde naar refuge du Chatelleret beslissen we aan de Passerelle du Plaret Gény om een ommetje te maken, dit betekent nóg meer klimmen. Het gaat langs lange haarspeldbochten die ons bij momenten de indruk geven steeds verder van onze bestemming weg te lopen. Gelukkig keren ze mettertijd weer richting watervallen zodat we na enkele honderden meters klimmen toch de Cascades de Plaret Gèny bereiken. De lucht is allesbehalve helderblauw en bij de waterval overvalt ons de koelte van het opspattende water. We genieten even van het prachtig panorama, het luid gebruis van het water en het grijs kruiskruid (Senecio incanus), altijdgroene steenbreek (Saxifraga paniculata) en vetblad (Pinguicula vulgaris).
Als we na de waterval even dalen, begint de echte plantenpret. Het valkruid (Arnica montana) bijt de spits af met zijn typische rozetjes en de beginnende bloei. Daarna volgen de vanille- en de bleke orchis (Nigritella nigra en Orchis pallens), gele alpenanemoon (Pulsatilla alpina), het sikkelgoudscherm (Bupleurum falcatum) en de grote gele bollen van de Trollius Europeaus.
En dan, net na een steile bocht, vinden we het schubbig zaagblad (Leuzea rhapontica). De bloei ervan doet op het eerste gezicht denken aan een distel maar dat is de Leuzea helemaal niet. Als we de plant wat naderbij bekijken, blijken de eerder grote bladeren zacht en aan de onderkant grijs, viltig. De kroonblaadjes staan op de typische ‘schubbetjes’ van de centaurea, en daar is hij dus ook familie van. Het is de eerste keer dat we deze plant in het wild zien, reden om er de nodige aandacht aan te besteden. Niet ver van deze forse, in het oog springende plant, staan de Edelweisjes (Leontopodium alpinum) te pronken in al hun eenvoud. We treffen ze op hun best, de viltig witte sterretjes komen helemaal tot hun recht. Het is altijd een leuk weerzien met deze bloemen.
De plantenpret blijft duren als we naast alpenasters (Aster alpinus)ook nog het berghertshooi (Hypericum montanum) vinden. De zwarte kliertjes boordevol hypericine zijn duidelijk zichtbaar en kleuren de vingers onmiddellijk donkerpaars bij het aanraken van de bloemen.
De verdere afdaling naar de refuge verloopt heel vlot. Bij elke waterval die we oversteken, voelen we nog steeds het temperatuurverschil. De wolken worden donker. De gewone huislook (Sempervivum tectorum) is de laatste plant die ons vergezelt tot aan de refuge. Daar aangekomen begint het te druppelen maar het stoort ons niet want het ommetje en de klim waren meer dan de moeite waard.
Met dank aan Hilde Couckuyt. Voor de tekst en de jarenlange ondersteuning.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten