zondag, november 14, 2021

Over een vreemde, vergeten plant: het luizenkruid

Luizen zijn er sinds er mensen en dieren bestaan. En dus is het niet verwonderlijk dat er ook kruiden tegen luizen bestaan. De luis heeft de mens door de eeuwen heen vergezeld. Als het ware een huisdier. Volgens sommigen zelfs een waardevol huisdier. Het zou er voor zorgen dat de overtollige en giftige vochten uit het lichaam gezogen worden. Daarom werden ze ooit beschouwd als een probaat middel tegen geelzucht, tandpijn en waterzucht.

Een van de oudste luizenmiddelen zijn preparaten bereid uit het luizenzaad of Semen Sabadillae, die als tinctuur, zalf of azijnzuurextract werd voorgeschreven. Het was vroeger het meest werkzame middel dat er bestond, maar het was ook wel gevaarlijk.

Sabadilla, zijn afkomst
Het Sabadillazaad is afkomstig van Sabadilla officinarum, ook genaamd Schoenocaulon officinale, behorende tot de familie van de Liliaceae. De naam is afgeleid van het Spaanse, "cebada", wat gerst betekent, vanwege het uiterlijk van de vruchtstand. De plant is inheems in Mexico, Guatemala en Venezuela, groeit op grasrijke vochtige plaatsen, tot op 1000 m hoogte toe. Er zijn waarschijnlijk ook cultures geweest van het luizenkruid. De Mexicaan Hernandez vermeldde de plant voor het eerst, gevolgd door de Spaanse arts Monardes, die ze in 1572 voor het eerst in Sevilla in handen kreeg en wist dat de plant in Mexico werd ge­bruikt als etsmiddel bij wonden met gangreen. In 1651 verscheen een verhande­ling met een afbeelding, die blijkbaar niet veel aandacht trok, want in 1705 kende Valentini het zaad nog niet; in 1718 en 1726 zegt "Abraham Vater" in zijn geschriften dat het zaad zeldzaam is. In Frankrijk kende men vanaf 1726 het zogenaamde "Kapuziner Pulver", samengesteld uit Sabadilzaad, Delphinium staphisagriae-zaad en tabak. Het werd met vet tot een zalf verwerkt. In 1759 wordt Sabadil voor het eerst officieel genoemd in de "Strassburger Taxe" en in 1771 in de Zwitserse Pharmacopee. Na de ontdekking van het alcaloïd veratrine in de plant neemt de belangstelling nog toe.


Namen van het luizenkruid
Cevadilla. Schoenocaulon officinale. Melanthium sabadilla. Veratrum officinale. Helonias officinalis. Sabadilla officinarum. Asagraea officinalis. Sabadillermer. De plant werd door Schlechtendahl "Veratrum officinale" genoemd. Linnaeus spreekt in zijn "Materia medica" van 1772 over Sabadilla. In 1839 heeft men het over "Holonias officinalis", terwijl Lindley in 1839 de naam weer veran­dert in "Asagraea officinalis", naar de onderzoeker Asa Gray, die van deze verering blijkbaar niet gediend was, want hij kwam met de naam Schoenocaulon officinalis, afgeleid van "schoinos",bies en "caulos", stam.

Botanische beschrijving
Het is een knolgewas waaruit grasvormig lange bladeren groeien, anderhalve meter lang en tot 12 cm breed, waarbinnen een 1 tot 2 meter hoge onbebladerde bloemstengel oprijst, gevuld met droog merg. De bloeivorm is een rijk bloeiende aar met kleine kort. gesteelde groengele drietallige bloemetjes, in de oksel van kleine schutblaadjes. De bovenste bloemen zijn manlijk, de onderste tweeslachtig. De meeldraden staan in twee kransen van drie. Het vruchtbeginsel is driehokkig en bovenstandig. De vrucht is een driehokkige lichtbruine doosvrucht, met meestal 2 tot 5 lan­cet vormige bruinzwarte zaden. De zaden zijn langwerpig tot lancetvormig, iets gekromd.

Statistische gegevens van zowat honderd jaar geleden geven ons een indruk van het vroegere luizenprobleem. Zo bedroeg de uitvoer vanuit Caracas in 1881 127.000 kg, in Hamburg werd in 1909 zelfs 210.000 kg verhandeld.

Waarop berust de werking van het zaad als insecticide?
Het was een apotheker, Wilhelm Meissner, die in 1818 het alkaloïd sabadilline, ook veratrine genoemd, ontdekte. Hij was wat laks met zijn publicatie, die in 1821 uitkwam en zodoende waren Felletier en Caventou hem officieel voor in 1819 toen ze geheel onafhankelijk het veratrine vonden. Het meest voorkomende alkaloïd is het cevadine of gekristalliseerd veratrine. Het werd in 1855 door Merck beschreven. De plant bevat ongeveer 4% van een alkaloïdmengsel dat na moeizaam onderzoek langzamerhand ontrafeld kon worden. De basisstof draagt de naam cevadine. Het is een spier- en zenuwgif, dat verlammend werkt. Verschijnselen zijn huidirritatie, niezen, dan volgt duizeligheid en braakneiging. De hartslag wordt krachtiger, er treedt bloeddrukverlaging op, en de dood kan volgen door ademhalings- of hartverlamming.

In de 18de eeuw werd het ook voor het eerst toegepast als wormdrijvend middel en zelfs bij reuma werd het gebruikt, al bleek dat al snel veel te gevaarlijk.

De luizen zijn er nog steeds, als is het wel in veel mindere mate. Hebben we dat ook een beetje te danken aan het gebruik van het luizenkruid of vooral aan een betere hygiëne? Ook de plant is er nog, al gebruiken wij hem niet meer tegen die beestjes.

Voor verdere studie
  • Partial synthesis of 3-O-vanilloylveracevine, an insecticidal alkaloid from Schoenocaulon officinale. István Ujvárya, Corresponding Author Contact Information, † and John E. Casidab. Ecological biochemistry
  • Schoenocaulon Alkaloids. I. Active Principles of Schoenocaulon officinale. Cevacine and Protocevine1,2S. Morris Kupchan, David Lavie, C. V. Deliwala, B. Y. A. Andoh J. Am. Chem. Soc.,1953, 75 (22), pp 5519–5524
  • Alm T (2003) Schoenocaulon officinale in Norwegian folk tradition. Blyttia 61, 99-104. Contact: Alm, Torbjorn; Fagenhet for Botanikk, Tromso Museum, Universitetet i Tromso, N-9037, Tromso
  • Anonymous (1946) Sabadilla as an insecticide. Bull Imp Inst [Gr Brit] 44, 102-4.

Geen opmerkingen: