Koolzaadvelden kleuren nu het hele Franse landschap. Koolzaad komt oorspronkelijk uit het oostelijke deel van de Middellandse Zee waar de olie werd gebruikt voor consumptie en als lampolie. In India komt koolzaad rond 2000 v. Chr. al voor. In Midden-Europa komt de plant sinds de veertiende eeuw voor. Vanaf de zeventiende eeuw wordt er een grotere oppervlakte koolzaad verbouwd en is koolzaad het belangrijkste oliegewas in Nederland en Noord Duitsland. In het begin werd de olie echter vooral in olielampen gebruikt. Vanaf het begin van de negentiende eeuw werd de olie ook meer en meer voor voedingsdoeleinden gebruikt. De olie smaakte echter bitter vanwege het hoge gehalte aan erucazuur, waardoor het gebruik voornamelijk beperkt bleef tot lampolie, smeermiddel in stoommachines en voor de productie van zeep. Door het hoge gehalte aan erucazuur was koolzaad ook ongeschikt als veevoer. In de beide wereldoorlogen werd de teelt in Duitsland sterk uitgebreid, vooral voor de productie van margarine.
In het midden van de zeventiger jaren van de twintigste eeuw kwamen de enkelnul- en een tiental jaren later de dubbelnulrassen op de markt. Door de dubbelnulrassen werd de olie geschikt voor consumptie en het restproduct, de perskoeken, voor veevoer. Hierdoor breidde de teelt in Europa zich uit. In 1976 werd het eerste erucazuur-arme ras, Primor, op de Nederlandse Rassenlijst voor Landbouwgewassen geplaatst. Dit ras werd eerder in 1973 opgenomen op de Franse rassenlijst. In 1982 wordt vrijwel alleen nog het erucazuur-arme ras, Jet Neuf, die in 1979 op de rassenlijst kwam in Nederland op 11.000 ha geteeld. In 1989 werd 6300 ha koolzaad in Nederland verbouwd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten