‘Alleen al gelet op de vele boeken die erover verschijnen, bestaat er de laatste tijd een opmerkelijke belangstelling voor bomen’, luidt de eerste zin die Ton Lemaire schrijft in nóg een boek over bomen en bossen. Daarin wandelt de cultureel antropoloog en filosoof door de eeuwenoude geografische, botanische en vooral cultuurhistorische aspecten van bomen en bossen. Een rijk gebied, waarin Lemaire volop grasduint
Het resultaat is in zijn eigen woorden ‘één lange ode aan de boom en geboomte’, in wat ‘mogelijk het laatste’ boek van Lemaire (82) zal zijn. Zo staat hij uitgebreid stil bij de eeuwenoude traditie om bomen te eren uit religieuze overwegingen – alleen al in de omgeving van de Oise, dicht bij Parijs, werden in de 19de eeuw nog 253 olmen, eiken, beuken en linden vereerd met Mariabeeldjes. Niet zelden groeiden zulke bomen uit tot bedevaartsplaats voor gelovigen. Lemaire signaleert het ‘vandalisme van de missionarissen’ die zich over de hele wereld met overtuiging stortten op het ontheiligen van bomen die door lokale bevolkingsgroepen werden aanbeden. Bomen konden de aandacht voor de Heer alleen maar in de weg staan.
Helende krachten
In de schilderkunst spelen de boom en het landschap pas een prominentere rol sinds de Italiaanse Renaissance van de 15de eeuw, later gevolgd door schilders uit noordelijk Europa. Pas vier eeuwen later zou het genre ‘landschap’ genoeg hebben aan zichzelf, beschrijft Lemaire in een passage over ‘de emancipatie van het landschap’. Niet toevallig in min of meer gelijke tred met een gestaag afnemende rol van religie in de westerse cultuur, aldus Lemaire.
Lemaire lijkt zelf ook tot de hedendaagse gelovigen te horen. In elk geval gelooft hij in de helende krachten van bomen, ook al een cultuur die kan bogen op vele eeuwen. Met nauwelijks verholen instemming verwijst hij in zijn naschrift naar Japanse onderzoekers die tot de conclusie zijn gekomen dat bomen fytonciden afscheiden, die niet alleen de bomen beschermen tegen ontstekingen door microben, maar zelfs de mens zouden beschermen tegen de vorming van kankercellen. Een geregeld ‘bosbad’ kan wonderen verrichten.
Voor wie daar sceptisch over is en het ‘vage dweperij met de natuur’ noemt, verwijst Lemaire naar de houding van de conventionele medische wetenschap tegenover alternatieve geneeswijzen. ‘Pas wanneer iets in (bio-)chemische, natuurwetenschappelijke, empirische enzovoort termen kan worden verklaard, lijkt het gelegitimeerd te zijn’, schrijft hij in zijn epiloog.
Lemaire beklaagt zich over de snel verstenende wereld, waarin een almaar uitdijende groeiende bevolking haar enige contact met de natuur onderhoudt aan het beeldscherm (groot of klein), dat de werkelijkheid slechts projecteert, zonder dat de mens er nog werkelijk deel van uitmaakt of er welzijn aan ontleent. Zijn boek eindigt met een pleidooi voor een nauwere en vooral ook minder oppervlakkige connectie van de mens met de natuur in het algemeen en met bomen en bossen in het bijzonder. ‘Hoe kunnen we met een gerust gemoed een bosbad nemen terwijl we weten dat wereldwijd de bossen verdwijnen omdat ze worden gekapt?’
Ton Lemaire: Bomen en bossen – Bondgenoten voor een leefbare aarde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten